Wandelen
door Den Haag is een bron van inspiratie. De verhalen liggen hier bijna voor
het oprapen. Alleen al terwijl ik op het Binnenhof loop bieden de verhalen zich
praktisch aan. Johan van Oldenbarneveldt, onthoofd op het Binnenhof. Willem II,
de Hollandse graaf die bíjna keizer werd. Verhalen waarvan ik me voorneem om ze
absoluut terug te laten komen in deze reis door de tijd. Maar nu even niet.
Want de historische gebeurtenis waar ik deze dag vooral voor ben gekomen
speelde zich niet af op het Binnenhof, maar net daarbuiten. Aan de rand van het
Buitenhof staat namelijk de Gevangenpoort, één van de oude toegangspoorten tot
het Binnenhof, de residentie van de graven van Holland. Ooit, in de nadagen van
de middeleeuwen, bedacht men dat er boven deze toegangspoort genoeg ruimte was
om gevangen onder te brengen en zo werd de toegangspoort dus de Gevangenpoort.
Al een kleine 200 jaar worden de cellen in dit gebouw niet meer gebruikt, maar
de oude gevangenis is nu als museum te bezichtigen. Wie op eigen gelegenheid door
het kleine museum dwaalt, krijgt niet veel te zien. De cellen zijn namelijk
alleen toegankelijk met gids. En dus sluit ik me aan bij een van de
rondleidingen.
De
rondleiding begint in een van de bedompte, donkere cellen. Ooit zaten daar tot
wel 15 man in een kleine ruimte op elkaar gepropt, in afwachting van hun proces
en de uitvoering van hun vonnis. Het verblijf in de cel was dus eigenlijk nog
niet voor straf, de échte straf moest nog komen! Vrijheidsberoving als straf was een paar eeuwen geleden geleden ook niet erg gebruikelijk. Nee, de Gevangenpoort was een
soort ‘voorarrest’ waar verdachten werden opgesloten in afwachting van hun
bekentenis en proces. Daarna volgde de échte straf en die kon sterk variëren:
van lichte straffen als boetes en de schandpaal, tot lijfstraffen, verbanning
of zelfs de doodstraf (waar ook weer vele pijnlijke en minder pijnlijke
varianten voor waren). Hoewel
de opgesloten mannen dus lang niet allemaal al schuldig waren bevonden, was het
er alles behalve een pretje. Alleen wat stro op de vloer, geen slaapplaatsen,
één openbare kakdoos, water (uit de Hofvijver en alles behalve schoon) en
brood om met z'n allen te delen. In de winter vroor dat het kraakte in de cellen en in de zomer was het
er een broeikas. Kortom: voorkomen was beter dan genezen…
Op
de opslagzolder, die we ook bezoeken, zijn veel ‘juridische hulpmiddelen’ uit vroegere tijden te bewonderen, zoals beulszwaarden, brandijzers, galg, schandblok en een
soort strafbank waarop al je botten worden gebroken tot je uiteindelijk
bezwijkt.
Daarna
bezoeken we de ‘Ridderkamer’, een privécel waar vermogende gevangenen konden
worden vastgezet. Wie het kon betalen kon zich hier op laten sluiten, mocht dan
zelf meubilair meenemen en had de beschikking over licht en warmte (een
kolenbrander). Hier aangekomen vertelt de gids het verhaal waar ik eigenlijk voor ben
gekomen: het verhaal van de gebroeders De Witt, wiens portretten ook
levensgroot in de Ridderkamer zijn opgehangen. Dat verhaal speelt zich af in
1672. In dat jaartal zat Cornelis de Witt, een vooraanstaand regent van het
gewest Holland, twee weken lang opgesloten in de Ridderkamer. Van hieruit werd
hij naar de martelkelder gebracht, waar men hem wilde laten bekennen dat hij
een verrader was.
Die martelkamer is het slotstuk van de rondleiding. Hier
werden de gevangenen naartoe gebracht om een bekentenis uit hen te krijgen. De
verschillende martelwerktuigen zijn nog te zien: de constructies waarmee
gevangenen letterlijk uit werden gerekt, de bak met (hete) kolen en bijbehorende metalen
werktuigen, de enkel- en beenschroeven (duimschroeven lagen elders in het
museum), zelfs de pijnbank waarop Cornelis heeft gelegen is te zien. Bizar
detail zijn de Delftsblauwe tegeltjes (allemaal productiefoutjes) aan de muur.
Die zijn er niet ter decoratie, maar hadden een praktisch nut: je kon er
het bloed heel wat makkelijker afkrijgen dan van een kale muur. Scheelt weer een schilderbeurtje. ‘Gelukkig’ voor
de gevangenen was een bekentenis na marteling alleen nog niet genoeg om
uiteindelijk ook schuldig bevonden te worden. Alleen wanneer de gemartelde
zonder dwang zijn bekentenis herhaalde voor de rechter, dan werd hij
daadwerkelijk veroordeeld. Niet dat dat nou zo geruststellend was, want je
bekentenis intrekken betekende uiteraard een retourtje martelkelder.
Maar
ik dwaal af. Want waar het om gaat is het verhaal van Cornelis de Witt en zijn broer
Johan, de machtigste man van Nederland uit die tijd. Want de Gevangenpoort was in 1672 het decor van een afschuwelijke politieke moord: de moord op de gebroeders De
Witt.
Het
verhaal over de gebroeders De Witt begint na de Tachtig Jarige Oorlog. In 1648
werd de vrede getekend tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden,
zoals Nederland op dat moment heette. De belangrijkste man in de Republiek was
de stadhouder: Willem II, prins van Oranje. Het waren de Oranjestadhouders
onder wiens leiding de Opstand tegen de Spanjaarden werd uitgevochten. De
Oranjes waren dan ook heel populair onder de bevolking. Maar niet onder alle
regenten. Veel regenten zagen de stadhouder liever gaan dan komen, zodat zij zo
min mogelijk bemoeienis hadden bij het bestuur van hun stad of gewest.
Bovendien was een stadhouder toch niet meer nodig, nu de Spanjaarden waren
verslagen?
In
1650 overleed stadhouder Willem II plotseling. Zijn zoontje Willem III was toen
nog maar net geboren, te jong dus om het stadhouderschap over te nemen. De
regenten grepen hun kans en trokken de macht naar zich toe. De Staten-Generaal
werd het belangrijkste bestuursorgaan van de Republiek. De functie-omschrijving
van een stadhouder werd onmiddellijk beperkt (voor het geval dat Willem III
ooit ambities zou krijgen) en het gewest Holland zweerde zelfs helemaal het
stadhouderschap af. De tijd van de Ware Vrijheid, zoals de regenten het
noemden, was begonnen…
De
Staten-Generaal bestond uit vertegenwoordigers van alle gewesten die samen het
landsbestuur verzorgden. Het rijkste en machtigste gewest in die tijd was
Holland. Als het bestuur van Holland (de Staten van Holland) iets wilde, dan
gebeurde dat meestal ook. De voorzitter van de Staten van Holland én daarmee
ook automatisch de voorzitter van de Staten-Generaal was de raadpensionaris van
Holland. In feite was hij de machtigste man van de Republiek. Vergelijk het
maar met een soort president.
In
1652 werd Johan de Witt, daarvóór raadpensionaris van de stad Dordrecht,
benoemd tot raadpensionaris van Holland. Hij zou 20 jaar lang de touwtjes
in de Republiek stevig in handen hebben en ontpopte zich tot een kundig leider. De Witt kwam
uit een vooraanstaande regentenfamilie. Hij had een grondige hekel aan de
prins, want zijn vader was samen met andere openlijk opstandige regenten door
Willem II uit z’n functie gezet en opgesloten in Slot Loevestein.
Bij
het aantreden van De Witt was de
Republiek in oorlog met Engeland. Deze oorlog werd overigens uitsluitend op zee
uitgevochten. Mede doordat De Witt een onervaren en ongeschikte admiraal
aanstelde, waren er geen kansen voor de Republiek om deze Eerste Engelse Oorlog
te winnen. De Witt bood dan ook aan om vrede te sluiten. Onderdeel van het
vredesverdrag dat in 1654 werd gesloten, was de ‘Akte van Seclusie’, een
absolute eis van de Engelse Republiek. Hierin stond dat Willem III nooit en te
nimmer stadhouder van Holland of legeraanvoerder zou kunnen worden. Waarom
Engeland daar belang bij had? Dat is heel eenvoudig te verklaren: het Engelse
koningshuis (de familie Stuart) was omvergeworpen door Oliver Cromwell, die
zichzelf daarna tot Lord Protector (landvoogd) had uitgeroepen. Aangezien
Willem III een kleinzoon was van de onthoofde Engelse koning, was Cromwell bang
dat hij later zijn invloed zou gaan gebruiken om het Engelse koningshuis weer aan de macht te helpen.
Op
heel slinkse wijze wist De Witt de Akte door de Staten van Holland te loodsen.
Nu was hij definitief verlost van de Oranjes. Dacht hij.
Johan
de Witt ontwikkelde zich tot een van de meest invloedrijke staatsmannen uit de
historie. Hij kreeg lange tijd vrijwel altijd alle vertegenwoordigers in de
Staten-Generaal aan zijn kant. Vrienden en familie bezorgde hij belangrijke
bestuursfuncties, waardoor hij overal op steun kon rekenen. Hij had de naam onomkoopbaar
te zijn. In tegenstelling tot veel andere regenten leefde De Witt een sober en
eenvoudig leven.
Zijn
politiek was erop gericht de Oranjegezinden zoveel mogelijk buitenspel te
houden. Prinsgezinde predikanten werden in de gaten gehouden en indien nodig in
bedwang gehouden. De opgroeiende Willem III liet hij goed in de gaten houden.
In 1660 kreeg De Witt in dat opzicht echter een flinke tegenslag te verwerken: de
Engelse Republiek van Cromwell ging ten onder en de Stuarts kwamen in Engeland
weer aan de macht. De Akte van Seclusie werd hierdoor vernietigd. Plots was de
Oranjetelg met zijn machtige Engelse familieleden weer een gevaar voor de staatsgezinde
regenten. Omdat de Staten-Generaal begrijpelijkerwijs weigerde om Willem III op
te laten groeien aan het Engelse hof, bekoelde de relatie met Engeland flink. Om
Willem III zo goed mogelijk uit de Engelse invloedssferen weg te houden, werd
de prins daarom vanaf zijn 15e opgevoed door ‘de staat’ en kreeg hij
zelfs privé-onderwijs van De Witt. In 1667 verklaarden de Staten van Holland in
het ‘Eeuwig Edict’ opnieuw voor altijd af te zien van een stadhouder en in de
andere gewesten bepaalde men dat een stadhouder absoluut niet de leiding over
het leger mag hebben. Zo probeerde De Witt te voorkomen dat Willem III een
belangrijke politieke factor zou worden. Uit veiligheidsoverwegingen sloot De
Witt bovendien maar een vriendschapsverdrag met de Fransen. Je kon maar nooit
weten of je ooit nog hulp van buiten kon gebruiken…
De
buitenlandse politiek bleef een heet hangijzer gedurende het regentschap van De
Witt. Steeds was het voorzichtig manoeuvreren tussen de twee grootmachten
Engeland en Frankrijk in. De spanningen met het steeds agressiever wordende
Engeland liepen op, met name in de koloniën. Zo werd in Amerika Nieuw Amsterdam
ingenomen door de hertog van York, waarna de plaats hernoemd werd tot New
York. Het leidde tot een Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667). Na een
rampzalig begin kwam de leiding over de vloot terecht bij Michiel de Ruyter en
begonnen de glorietijden van de Nederlandse marine. Hier had De Witt fors in
geïnvesteerd, onder andere het Korps Mariniers werd door hem opgericht (hier
komt ook hun bijnaam ‘de Jantjes’ vandaan: jongens van Jan de Witt). Toen de
Hollandse zeehelden de vrede hadden afgedwongen, was het echter Frankrijk dat
kopzorgen gaf. De Franse koning Lodewijk XIV wilde de zuidelijke Nederlanden
veroveren en daarmee zou het machtige Frankrijk een buurman worden van de
Republiek. Om dat te voorkomen sloot De Witt in 1668 een nieuw bondgenootschap,
ditmaal met Zweden en Engeland. Lodewijk zag door deze overmacht van
tegenstanders van zijn plannen af, maar was woedend op zijn voormalige bondgenoot
De Witt. Zijn wraak zou zoet zijn.
In
het geheim sloten Frankrijk en Engeland in 1670 een geheim verbond tegen de
Republiek. De Franse koning Lodewijk XIV en de Engelse koning Karel II spraken
af samen de Republiek aan te zullen vallen.
De Witt ging haastig op zoek naar bondgenoten, maar kon die kon hij
nauwelijks vinden.
Zo
begon het er steeds somberder uit te zien voor Johan de Witt. Terwijl er oorlog
dreigde, moest hij ook nog eens binnenlands de strijd aan met de inmiddels
meerderjarige Willem III. Hij wist nog op sluwe wijze te voorkomen dat de prins
het stadhouderschap van Zeeland zou krijgen, maar kon er niets aan doen dat
Willem een politieke rol kreeg in de Raad van State (een belangrijk
bestuursorgaan). Willem verwierf ook binnen de Staten-Generaal steeds meer
aanhangers. De Staten benoemden de prins zelfs tot legerleider voor één
expeditie, in de hoop daarmee de gunst van de Engelsen weer wat voor zich te
winnen. De raadpensionaris was uiteraard not amused.
En
toen brak het Rampjaar aan: 1672. Het jaar waarin er definitief een eind kwam
aan de macht en glorie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Allereerst
waren het de Engelsen, die de Republiek de oorlog verklaarden. Een oorlog die
(opnieuw) vrijwel geheel op de zeeën zou worden uitgevochten. Op zee heerste de
Nederlandse marine echter als vanouds.
Maar
het ernstig verwaarloosde landleger was een heel ander verhaal. Dat was totaal niet
in staat om oorlog te voeren. Dat bleek wel toen vanuit het oosten vrijwel
direct na de Engelse oorlogsverklaring de bisschoppen van Keulen en Münster de
Republiek binnenvielen. Zij hadden zich bij het verbond van Lodewijk en Karel
aangesloten. Ook het Franse leger viel volgens afspraak de Republiek binnen. Met
een omtrekkende beweging doorbrak Lodewijk XIV de Rijnlinie en bezette het
oostelijk deel van Nederland. Alleen het westelijk gebied achter de Hollandse Waterlinie
(een onder water gezet stuk grond lopend van Naarden tot aan de Biesbosch)
bleef vrij. Overal in het land brak grote paniek uit. De Fransen liepen het
Staatse leger onder de voet en niets leek hen te kunnen stoppen. “Het volk was reddeloos, de regering radeloos
en het land reddeloos”, zo wordt er over het Rampjaar gesproken.
En
wat gebeurt er in zulke onzekere tijden? Dan zoekt men naar een zondebok. En
die werd al snel gevonden: Johan de Witt. De raadpensionaris werd door velen
aangewezen als de man die al deze ellende had veroorzaakt. Het was zijn schuld
dat het veldleger in slechte staat was, vond men. Ten onrechte, het was juist
aan het ieder-voor-zich-beleid van de verschillende gewesten te danken dat er
van een goed landleger niets terecht kwam. En bovendien hadden de prinsgezinde
raadslieden iedere poging om meer geld uit te trekken voor het leger steeds
gedwarsboomd. Maar het volk geloofde het. Er werden lastercampagnes opgezet om de goede naam van de raadpensionaris te besmeuren. Ook diverse protestantse
dominees deden hier aan mee, omdat zij het er niet mee een waren dat de
regenten oogluikend andere godsdiensten toestonden. In opruiende pamfletten werd De Witt vergeleken met de duivel...
Van
de prins hoefde Johan de Witt geen hulp te verwachten. Die weigerde om zich in
het openbaar uit te spreken tegen alle laster die over De Witt werd verspreid.
Sterker nog: Willem III deed er (in het geheim uiteraard) ook vrolijk aan mee,
door pamfletten uit te geven waarin werd gemeld dat De Witt onder één hoedje
speelde met de Fransen.
Op
21 juni 1672 werd er een aanslag op het leven van de raadpensionaris gepleegd. Toen
Johan de Witt vanaf het Binnenhof terugliep naar zijn huis, werden hij en zijn
knecht aangevallen door vier prinsgezinden. De Witt viel op de grond na een
houw met een degen, waarna hij twee keer werd gestoken met een mes. De
aanvallers gingen er daarna vandoor, waarschijnlijk in de veronderstelling dat
De Witt dood was. Maar die overleefde de aanslag. Anderhalve maand lang was
hij echter bedlegerig en kon hij niet bij vergaderingen van de Staten-Generaal
aanwezig zijn. Daar werd in de tussentijd zijn gezag ernstig ondermijnd door
prinsgezinde statenleden. Steeds vaker en steeds luider klonk de naam van prins
Willem III. Hij moest de redder in nood worden, hij was Hollands hoop in bange
dagen. Willem III werd als aanvoerder van het leger steeds meer op handen
gedragen. Op 9 juli werd hij officieel benoemd tot stadhouder van Holland en
Zeeland. Willem hield de Fransen aan de andere kant van de Waterlinie en
organiseerde de tegenaanval. En hij weigerde om staatshoofd van een vazalstaat
van Frankrijk te worden, wat hem door Lodewijk werd aangeboden.
Johan
de Witt zag in dat zijn positie onhoudbaar werd en diende vanaf zijn ziekbed op
4 augustus 1672 zijn ontslag in. Daarmee legde hij de macht in de Republiek
feitelijk in handen van prins Willem III. De rol van De Witt was uitgespeeld.
Maar
daarmee was het verhaal van Johan de Witt nog niet afgelopen. Het kreeg nog een
zeer droevig en wreed eind. Want hoewel de raadpensionaris zijn functie had
neergelegd, kwam er geen eind aan de lastercampagne tegen hem.
De Witt had één
van de daders herkend. Deze Jacob van der Graeff werd uiteraard ter dood
veroordeeld. Orangisten maakten van deze man een martelaar, die was gestorven
na een poging de Republiek te verlossen van een wrede tiran, die het land had
verkocht aan de Fransen. Er werd zelfs een boekje over uitgegeven. De prinsgezinden lieten zich maar wat graag ophitsen
en hier en daar braken relletjes uit.
Ook
Cornelis, broer van Johan de Witt, werd door het prinsgezinde volk niet
gespaard. Cornelis was vertegenwoordiger in de Staten-Generaal namens Dordrecht
en nauw betrokken bij vloot en leger. Hij was de enige die namens zijn stad
stemde tegen aanstelling van Willem III als legerleider. Ook weigerde hij om
Willem III tot stadhouder te benoemen, maar zette uiteindelijk onder bedreiging
toch zijn handtekening. Dit alles maakte hem uiteraard niet heel erg populair
onder de prinsgezinden.
Op
dezelfde dag waarop zijn broer werd neergestoken, probeerde een groepje van
vier prinsgezinden ook Cornelis te
doden. Ze trachtten zijn huis binnen te dringen, maar de wacht wist hen te
verjagen. Uiteraard vermoedden de gebroeders De Witt een complot, maar Van der
Graeff ontkende tijdens zijn verhoor dat er een verband was tussen de twee
aanslagen.
Maar
voor Cornelis was het gevaar daarmee niet geweken. Op een dag stond er bij
Cornelis de Witt ene Willem Tichelaar voor de deur. Deze prinsgezinde barbier-chirurgijn
had in het verleden een juridisch conflict met Cornelis gehad en zag nu
waarschijnlijk zijn kans schoon om wraak te nemen. Volgens het verhaal dat
Cornelis later vertelde, bood Tichelaar aan om tegen betaling Willem III te
vermoorden. Cornelis de Witt was echter een eerlijk man en wilde zich niet
inlaten met dergelijke praktijken. Hij zette Tichelaar direct de deur uit. Die
ging echter rechtstreeks naar Den Haag, waar hij aan de rechtbank vertelde dat Cornelis
hem had benaderd om de prins uit de weg te ruimen. Wellicht was de rechter die
Tichelaar aanhoorde ook wel een tegenstander van Johan de Witt, want hij
geloofde de leugen en Cornelis werd gearresteerd en naar het Binnenhof gebracht
voor verhoor. De verdediging van Cornelis (geleid door zijn broer) had er
echter alle vertrouwen in dat het wel goed zou komen en dat een louche figuur
als Tichelaar niet geloofd zou worden. Maar het liep anders. Tijdens het verhoor
was Cornelis de Witt zo onhandig om te zeggen dat hij Tichelaar niet eerder
ontmoet had, wat een overduidelijke leugen was (De Witt had hem immers ooit
gerechtelijk vervolgd). Hierdoor wekte hij de indruk dat de beschuldiging wel
eens waar zou kunnen zijn. Ook was het verdacht dat Tichelaar door De Witt niet direct was gearresteerd nadat hij had
aangeboden om de prins te doden. En wat uiteraard ook niet hielp, was dat
Cornelis zich zo verzet had tegen het aanstellen van de prins als stadhouder. De
arme Cornelis werd vervolgens opgesloten in de Gevangenpoort, de Haagse
gevangenis. Foltering moest de waarheid boven tafel krijgen, maar na uren op de
pijnbank bleef Cornelis ontkennen. Eén raadsheer was verstandig en stelde voor
om Tichelaar (die voor de zekerheid ook was vastgezet) eens op de pijnbank te
leggen om te kijken of die bij zijn verhaal zou blijven. Maar niemand luisterde
naar hem.
Omdat
het maar niet lukte een bekentenis te krijgen uit de Cornelis en er eigenlijk
te weinig bewijs was om hem te veroordelen, moest men hem uiteindelijk wel
vrijlaten. Wel werd hij, mogelijk wegens meineed, uit al zijn functies ontheven
en verbannen uit de provincie Holland. Wellicht durfde de rechtbank het uit
angst voor de toorn van de prinsgezinden niet aan om De Witt helemaal vrij te
spreken? Of waren ze zelf zo bevooroordeeld dat ze de Cornelis niet wilden
laten gaan? Hoe dan ook, Cornelis was niet schuldig bevonden aan verraad, maar
werd wel gestraft. Op 20 augustus 1672 werd het vonnis aan hem voorgelezen.
Ernstig
verzwakt door de martelingen kon Cornelis zelf de Gevangenpoort niet verlaten.
Daarom werd de hulp van Johan de Witt ingeroepen. Op aanraden van man die hem
het vonnis voor kwam lezen, schreef hij een briefje naar zijn broer. De cipier
liet zijn dienstmeid het briefje afgeven bij Johan. Hoewel het nogal verdacht
was dat een dienstmeisje met zo’n boodschap kwam, ging Johan onmiddellijk naar
de Gevangenpoort om de gehavende Cornelis op te halen. Toen hij daar aankwam
was het nog rustig. Er waren alleen twee schutters aanwezig, die de gevangenis
moesten bewaken. Het was stilte voor de storm.
Want
terwijl Johan en Cornelis binnen de mogelijkheden voor hoger beroep bespraken, was
de inmiddels vrijgelaten Tichelaar weer ten tonele verschenen. Die probeerde
met succes de mensen op te hitsen. De kern van zijn betoog was waarschijnlijk
iets van: “Als Cornelis onschuldig is,
waarom ben ik dan vrijgesproken? De Witt moet dus wel schuldig zijn, maar de
rechtbank laat hem er met een lichte straf vanaf komen! Dat kunnen we niet
laten gebeuren!” En dat was het toegestroomde gepeupel ook niet van plan.
Ze
trokken op naar de Gevangenpoort, vastbesloten het recht in eigen hand te
nemen. Onder hen ook een groot deel van de schutterij van Den Haag, die eigenlijk de orde zou
moeten handhaven en de gevangenis moest bewaken. Het stadsbestuur had de
eigen schutterij niet meer in de hand.
De
laatste hoop om de orde te herstellen was nu het leger. Maar Willem III
weigerde om te hulp te schieten. De Staten van Holland stuurde een
cavalerie-eenheid naar de Gevangenpoort, die in eerste instantie de losgeslagen
schutterij in bedwang wist te houden. Maar toen er een vals gerucht werd
verspreid dat duizenden boze boeren op weg waren naar Den Haag, gaven de (voor
een groot deel Oranjegezinde) Staten de ruiters opdracht om daar voorrang aan
te geven. Tegen de zin van de aanvoerder van de cavalerie in verlieten de
ruiters het Buitenhof. De broers waren nu “doode
lieden”.
Het
aanwezige volk raakte steeds meer verhit en uiteindelijk waren ze niet meer te
houden. De woedende menigte drong onder leiding van de Haagse schutterij de
Gevangenpoort binnen en sleepte de gebroeders naar buiten. Eigenlijk was het de
bedoeling om de broers buiten om het Groene Zoodje (het schavot achter de Gevangenpoort)
te executeren. Maar op weg daar naartoe overleed Cornelis als gevolg van de
slagen met een geweerkolf die hij te verwerken kreeg. Johan werd in zijn
gezicht gestoken en met een pistool in zijn nek geschoten. Met messen en
geweren bleven de schutters hen bewerken. De dode lichamen van de gebroeders De Witt
werden naar Het Groene Zoodje gebracht. Daar werden ze naakt aan hun voeten aan
de galg gehangen en werden ze letterlijk aan stukken gescheurd door het
uitzinnige volk. Hun ingewanden bungelden uit hun dode lichamen. Lichaamsdelen
werden afgesneden en verkocht als souvenirs. De aanvoerder van de schutterij
sneed hun harten uit en deze werden nog jarenlang bewaard en tentoongesteld. In
het Haags Historisch Museum zijn nog een tong en een vinger te bezichtigen die
van de gebroeders zouden zijn geweest.
Het
was niet de eerste politieke moord uit de Nederlandse geschiedenis en het zou
ook niet de laatste zijn. Het was wel de gruwelijkste. De discussie of Willem
III een rol heeft gespeeld als brein achter de moord op de gebroeders wordt nog
steeds gevoerd. Opvallend is dat de daders nooit bestraft werden. Sterker nog:
enkele schutters kregen een goede functie in het stadsbestuur aangeboden en
Tichelaar kreeg ook een financiële beloning. Dit versterkt uiteraard het idee
van een Oranjecomplot. Daarnaast waren er vertrouwelingen van de prins bij de
moordpartij betrokken en had de prins helemaal niets ondernomen om de
lastercampagne tegen de gebroeders te stoppen en om hen bescherming te bieden. Wel
had Willem III vlak vóór de moord een mysterieus bezoek gebracht aan Den Haag
waar hij in het geheim met enkele rechters een gesprek had. De waarheid zullen
we waarschijnlijk nooit weten.
De
oorlog duurde uiteindelijk nog tot 1678 en Willem III werd de belangrijkste man
in de Republiek. Het stadhouderschap werd officieel weer ingevoerd, de Ware
Vrijheid was voorbij. Willem III zou zelfs koning van Engeland worden en zijn
hele leven zou in het teken blijven staan van de strijd tegen de machtsbeluste Lodewijk XIV.
Hoewel
er dus weer vrede heerste, had de oorlog rampzalige gevolgen gehad voor de
Nederlandse economie. Engeland was op handelsgebied de Republiek voorbij
gestreefd en zou de macht op zee steeds nadrukkelijker overnemen. Het Rampjaar
kondigde dan ook het eind aan van de Gouden Eeuw van de Republiek. De
glorietijden van ons kleine landje waren voorbij.
En
zo eindig ik dit verhaal op het Buitenhof. Daar staat, op de plek waar Johan en
Cornelis de Witt lang geleden om het leven kwamen, een standbeeld van de
raadpensionaris. Ik maak er als een goed historisch toerist nog even een kiekje
van en lees ter afsluiting nog het bijschrift op het voetstuk: “Hij was een volmaakt Hollander”. Een ode aan een groot staatsman, wiens
politieke loopbaan op het eind letterlijk aan stukken gereten werd.
Meer weten over Johan en
Cornelis de Witt? Gerben Graddesz Hellinga heeft aan beiden een hoofdstuk
gewijd in het boek
‘Leiders van de Gouden Eeuw’. Een zeer
uitgebreide biografie van de broers is ‘De Ware Vrijheid: de levens van
Johan en Cornelis de Witt’ van Luc
Panhuysen. Panhuysen schreef ook ‘Rampjaar 1672: hoe de republiek aan de
ondergang ontsnapte’ waarin hij een beeld
schetst van het leven in de Republiek in 1672. In ‘De tijd van regenten en
vorsten’ van Arie Wiltschut wordt op heel
toegankelijke wijze de periode 1648-1672 beschreven. Dhr. Anema vertelt
uitgebreid over de geschiedenis van Den Haag én de moord op de gebroeders De
Witt op zijn prachtige website http://anemaa.home.xs4all.nl/ges/onderwerpen/moord_op_gebroeders_de_witt_moord.htm.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten