maandag 5 mei 2014

‘s-Gravenhage: de moord op gebroeders De Witt (1672)



Wandelen door Den Haag is een bron van inspiratie. De verhalen liggen hier bijna voor het oprapen. Alleen al terwijl ik op het Binnenhof loop bieden de verhalen zich praktisch aan. Johan van Oldenbarneveldt, onthoofd op het Binnenhof. Willem II, de Hollandse graaf die bíjna keizer werd. Verhalen waarvan ik me voorneem om ze absoluut terug te laten komen in deze reis door de tijd. Maar nu even niet. Want de historische gebeurtenis waar ik deze dag vooral voor ben gekomen speelde zich niet af op het Binnenhof, maar net daarbuiten. Aan de rand van het Buitenhof staat namelijk de Gevangenpoort, één van de oude toegangspoorten tot het Binnenhof, de residentie van de graven van Holland. Ooit, in de nadagen van de middeleeuwen, bedacht men dat er boven deze toegangspoort genoeg ruimte was om gevangen onder te brengen en zo werd de toegangspoort dus de Gevangenpoort. Al een kleine 200 jaar worden de cellen in dit gebouw niet meer gebruikt, maar de oude gevangenis is nu als museum te bezichtigen. Wie op eigen gelegenheid door het kleine museum dwaalt, krijgt niet veel te zien. De cellen zijn namelijk alleen toegankelijk met gids. En dus sluit ik me aan bij een van de rondleidingen.

De rondleiding begint in een van de bedompte, donkere cellen. Ooit zaten daar tot wel 15 man in een kleine ruimte op elkaar gepropt, in afwachting van hun proces en de uitvoering van hun vonnis. Het verblijf in de cel was dus eigenlijk nog niet voor straf, de échte straf moest nog komen! Vrijheidsberoving als straf was een paar eeuwen geleden geleden ook niet erg gebruikelijk. Nee, de Gevangenpoort was een soort ‘voorarrest’ waar verdachten werden opgesloten in afwachting van hun bekentenis en proces. Daarna volgde de échte straf en die kon sterk variëren: van lichte straffen als boetes en de schandpaal, tot lijfstraffen, verbanning of zelfs de doodstraf (waar ook weer vele pijnlijke en minder pijnlijke varianten voor waren). Hoewel de opgesloten mannen dus lang niet allemaal al schuldig waren bevonden, was het er alles behalve een pretje. Alleen wat stro op de vloer, geen slaapplaatsen, één openbare kakdoos, water (uit de Hofvijver en alles behalve schoon) en brood om met z'n allen te delen. In de winter vroor dat het kraakte in de cellen en in de zomer was het er een broeikas. Kortom: voorkomen was beter dan genezen…
Op de opslagzolder, die we ook bezoeken, zijn veel ‘juridische hulpmiddelen’ uit vroegere tijden te bewonderen, zoals beulszwaarden, brandijzers, galg, schandblok en een soort strafbank waarop al je botten worden gebroken tot je uiteindelijk bezwijkt.

Daarna bezoeken we de ‘Ridderkamer’, een privécel waar vermogende gevangenen konden worden vastgezet. Wie het kon betalen kon zich hier op laten sluiten, mocht dan zelf meubilair meenemen en had de beschikking over licht en warmte (een kolenbrander). Hier aangekomen vertelt de gids het verhaal waar ik eigenlijk voor ben gekomen: het verhaal van de gebroeders De Witt, wiens portretten ook levensgroot in de Ridderkamer zijn opgehangen. Dat verhaal speelt zich af in 1672. In dat jaartal zat Cornelis de Witt, een vooraanstaand regent van het gewest Holland, twee weken lang opgesloten in de Ridderkamer. Van hieruit werd hij naar de martelkelder gebracht, waar men hem wilde laten bekennen dat hij een verrader was. 
Die martelkamer is het slotstuk van de rondleiding. Hier werden de gevangenen naartoe gebracht om een bekentenis uit hen te krijgen. De verschillende martelwerktuigen zijn nog te zien: de constructies waarmee gevangenen letterlijk uit werden gerekt, de bak met (hete) kolen en bijbehorende metalen werktuigen, de enkel- en beenschroeven (duimschroeven lagen elders in het museum), zelfs de pijnbank waarop Cornelis heeft gelegen is te zien. Bizar detail zijn de Delftsblauwe tegeltjes (allemaal productiefoutjes) aan de muur. Die zijn er niet ter decoratie, maar hadden een praktisch nut: je kon er het bloed heel wat makkelijker afkrijgen dan van een kale muur. Scheelt weer een schilderbeurtje. ‘Gelukkig’ voor de gevangenen was een bekentenis na marteling alleen nog niet genoeg om uiteindelijk ook schuldig bevonden te worden. Alleen wanneer de gemartelde zonder dwang zijn bekentenis herhaalde voor de rechter, dan werd hij daadwerkelijk veroordeeld. Niet dat dat nou zo geruststellend was, want je bekentenis intrekken betekende uiteraard een retourtje martelkelder.
Maar ik dwaal af. Want waar het om gaat is het verhaal van Cornelis de Witt en zijn broer Johan, de machtigste man van Nederland uit die tijd. Want de Gevangenpoort was in 1672 het decor van een afschuwelijke politieke moord: de moord op de gebroeders De Witt.

Het verhaal over de gebroeders De Witt begint na de Tachtig Jarige Oorlog. In 1648 werd de vrede getekend tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zoals Nederland op dat moment heette. De belangrijkste man in de Republiek was de stadhouder: Willem II, prins van Oranje. Het waren de Oranjestadhouders onder wiens leiding de Opstand tegen de Spanjaarden werd uitgevochten. De Oranjes waren dan ook heel populair onder de bevolking. Maar niet onder alle regenten. Veel regenten zagen de stadhouder liever gaan dan komen, zodat zij zo min mogelijk bemoeienis hadden bij het bestuur van hun stad of gewest. Bovendien was een stadhouder toch niet meer nodig, nu de Spanjaarden waren verslagen?
In 1650 overleed stadhouder Willem II plotseling. Zijn zoontje Willem III was toen nog maar net geboren, te jong dus om het stadhouderschap over te nemen. De regenten grepen hun kans en trokken de macht naar zich toe. De Staten-Generaal werd het belangrijkste bestuursorgaan van de Republiek. De functie-omschrijving van een stadhouder werd onmiddellijk beperkt (voor het geval dat Willem III ooit ambities zou krijgen) en het gewest Holland zweerde zelfs helemaal het stadhouderschap af. De tijd van de Ware Vrijheid, zoals de regenten het noemden, was begonnen…
De Staten-Generaal bestond uit vertegenwoordigers van alle gewesten die samen het landsbestuur verzorgden. Het rijkste en machtigste gewest in die tijd was Holland. Als het bestuur van Holland (de Staten van Holland) iets wilde, dan gebeurde dat meestal ook. De voorzitter van de Staten van Holland én daarmee ook automatisch de voorzitter van de Staten-Generaal was de raadpensionaris van Holland. In feite was hij de machtigste man van de Republiek. Vergelijk het maar met een soort president.

In 1652 werd Johan de Witt, daarvóór raadpensionaris van de stad Dordrecht, benoemd tot raadpensionaris van Holland. Hij zou 20 jaar lang de touwtjes in de Republiek stevig in handen hebben en ontpopte zich tot een kundig leider. De Witt kwam uit een vooraanstaande regentenfamilie. Hij had een grondige hekel aan de prins, want zijn vader was samen met andere openlijk opstandige regenten door Willem II uit z’n functie gezet en opgesloten in Slot Loevestein.
Bij het aantreden van De Witt  was de Republiek in oorlog met Engeland. Deze oorlog werd overigens uitsluitend op zee uitgevochten. Mede doordat De Witt een onervaren en ongeschikte admiraal aanstelde, waren er geen kansen voor de Republiek om deze Eerste Engelse Oorlog te winnen. De Witt bood dan ook aan om vrede te sluiten. Onderdeel van het vredesverdrag dat in 1654 werd gesloten, was de ‘Akte van Seclusie’, een absolute eis van de Engelse Republiek. Hierin stond dat Willem III nooit en te nimmer stadhouder van Holland of legeraanvoerder zou kunnen worden. Waarom Engeland daar belang bij had? Dat is heel eenvoudig te verklaren: het Engelse koningshuis (de familie Stuart) was omvergeworpen door Oliver Cromwell, die zichzelf daarna tot Lord Protector (landvoogd) had uitgeroepen. Aangezien Willem III een kleinzoon was van de onthoofde Engelse koning, was Cromwell bang dat hij later zijn invloed zou gaan gebruiken om het Engelse koningshuis weer aan de macht te helpen.  
Op heel slinkse wijze wist De Witt de Akte door de Staten van Holland te loodsen. Nu was hij definitief verlost van de Oranjes. Dacht hij.

Johan de Witt ontwikkelde zich tot een van de meest invloedrijke staatsmannen uit de historie. Hij kreeg lange tijd vrijwel altijd alle vertegenwoordigers in de Staten-Generaal aan zijn kant. Vrienden en familie bezorgde hij belangrijke bestuursfuncties, waardoor hij overal op steun kon rekenen. Hij had de naam onomkoopbaar te zijn. In tegenstelling tot veel andere regenten leefde De Witt een sober en eenvoudig leven.
Zijn politiek was erop gericht de Oranjegezinden zoveel mogelijk buitenspel te houden. Prinsgezinde predikanten werden in de gaten gehouden en indien nodig in bedwang gehouden. De opgroeiende Willem III liet hij goed in de gaten houden. In 1660 kreeg De Witt in dat opzicht echter een flinke tegenslag te verwerken: de Engelse Republiek van Cromwell ging ten onder en de Stuarts kwamen in Engeland weer aan de macht. De Akte van Seclusie werd hierdoor vernietigd. Plots was de Oranjetelg met zijn machtige Engelse familieleden weer een gevaar voor de staatsgezinde regenten. Omdat de Staten-Generaal begrijpelijkerwijs weigerde om Willem III op te laten groeien aan het Engelse hof, bekoelde de relatie met Engeland flink. Om Willem III zo goed mogelijk uit de Engelse invloedssferen weg te houden, werd de prins daarom vanaf zijn 15e opgevoed door ‘de staat’ en kreeg hij zelfs privé-onderwijs van De Witt. In 1667 verklaarden de Staten van Holland in het ‘Eeuwig Edict’ opnieuw voor altijd af te zien van een stadhouder en in de andere gewesten bepaalde men dat een stadhouder absoluut niet de leiding over het leger mag hebben. Zo probeerde De Witt te voorkomen dat Willem III een belangrijke politieke factor zou worden. Uit veiligheidsoverwegingen sloot De Witt bovendien maar een vriendschapsverdrag met de Fransen. Je kon maar nooit weten of je ooit nog hulp van buiten kon gebruiken…

De buitenlandse politiek bleef een heet hangijzer gedurende het regentschap van De Witt. Steeds was het voorzichtig manoeuvreren tussen de twee grootmachten Engeland en Frankrijk in. De spanningen met het steeds agressiever wordende Engeland liepen op, met name in de koloniën. Zo werd in Amerika Nieuw Amsterdam ingenomen door de hertog van York, waarna de plaats hernoemd werd tot New York. Het leidde tot een Tweede Engelse Zeeoorlog (1665-1667). Na een rampzalig begin kwam de leiding over de vloot terecht bij Michiel de Ruyter en begonnen de glorietijden van de Nederlandse marine. Hier had De Witt fors in geïnvesteerd, onder andere het Korps Mariniers werd door hem opgericht (hier komt ook hun bijnaam ‘de Jantjes’ vandaan: jongens van Jan de Witt). Toen de Hollandse zeehelden de vrede hadden afgedwongen, was het echter Frankrijk dat kopzorgen gaf. De Franse koning Lodewijk XIV wilde de zuidelijke Nederlanden veroveren en daarmee zou het machtige Frankrijk een buurman worden van de Republiek. Om dat te voorkomen sloot De Witt in 1668 een nieuw bondgenootschap, ditmaal met Zweden en Engeland. Lodewijk zag door deze overmacht van tegenstanders van zijn plannen af, maar was woedend op zijn voormalige bondgenoot De Witt. Zijn wraak zou zoet zijn.
In het geheim sloten Frankrijk en Engeland in 1670 een geheim verbond tegen de Republiek. De Franse koning Lodewijk XIV en de Engelse koning Karel II spraken af samen de Republiek aan te zullen vallen.  De Witt ging haastig op zoek naar bondgenoten, maar kon die kon hij nauwelijks vinden.
Zo begon het er steeds somberder uit te zien voor Johan de Witt. Terwijl er oorlog dreigde, moest hij ook nog eens binnenlands de strijd aan met de inmiddels meerderjarige Willem III. Hij wist nog op sluwe wijze te voorkomen dat de prins het stadhouderschap van Zeeland zou krijgen, maar kon er niets aan doen dat Willem een politieke rol kreeg in de Raad van State (een belangrijk bestuursorgaan). Willem verwierf ook binnen de Staten-Generaal steeds meer aanhangers. De Staten benoemden de prins zelfs tot legerleider voor één expeditie, in de hoop daarmee de gunst van de Engelsen weer wat voor zich te winnen. De raadpensionaris was uiteraard not amused.

En toen brak het Rampjaar aan: 1672. Het jaar waarin er definitief een eind kwam aan de macht en glorie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Allereerst waren het de Engelsen, die de Republiek de oorlog verklaarden. Een oorlog die (opnieuw) vrijwel geheel op de zeeën zou worden uitgevochten. Op zee heerste de Nederlandse marine echter als vanouds.
Maar het ernstig verwaarloosde landleger was een heel ander verhaal. Dat was totaal niet in staat om oorlog te voeren. Dat bleek wel toen vanuit het oosten vrijwel direct na de Engelse oorlogsverklaring de bisschoppen van Keulen en Münster de Republiek binnenvielen. Zij hadden zich bij het verbond van Lodewijk en Karel aangesloten. Ook het Franse leger viel volgens afspraak de Republiek binnen. Met een omtrekkende beweging doorbrak Lodewijk XIV de Rijnlinie en bezette het oostelijk deel van Nederland. Alleen het westelijk gebied achter de Hollandse Waterlinie (een onder water gezet stuk grond lopend van Naarden tot aan de Biesbosch) bleef vrij. Overal in het land brak grote paniek uit. De Fransen liepen het Staatse leger onder de voet en niets leek hen te kunnen stoppen. “Het volk was reddeloos, de regering radeloos en het land reddeloos”, zo wordt er over het Rampjaar gesproken.

En wat gebeurt er in zulke onzekere tijden? Dan zoekt men naar een zondebok. En die werd al snel gevonden: Johan de Witt. De raadpensionaris werd door velen aangewezen als de man die al deze ellende had veroorzaakt. Het was zijn schuld dat het veldleger in slechte staat was, vond men. Ten onrechte, het was juist aan het ieder-voor-zich-beleid van de verschillende gewesten te danken dat er van een goed landleger niets terecht kwam. En bovendien hadden de prinsgezinde raadslieden iedere poging om meer geld uit te trekken voor het leger steeds gedwarsboomd. Maar het volk geloofde het. Er werden lastercampagnes opgezet om de goede naam van de raadpensionaris te besmeuren. Ook diverse protestantse dominees deden hier aan mee, omdat zij het er niet mee een waren dat de regenten oogluikend andere godsdiensten toestonden. In opruiende pamfletten werd De Witt vergeleken met de duivel...
Van de prins hoefde Johan de Witt geen hulp te verwachten. Die weigerde om zich in het openbaar uit te spreken tegen alle laster die over De Witt werd verspreid. Sterker nog: Willem III deed er (in het geheim uiteraard) ook vrolijk aan mee, door pamfletten uit te geven waarin werd gemeld dat De Witt onder één hoedje speelde met de Fransen.
Op 21 juni 1672 werd er een aanslag op het leven van de raadpensionaris gepleegd. Toen Johan de Witt vanaf het Binnenhof terugliep naar zijn huis, werden hij en zijn knecht aangevallen door vier prinsgezinden. De Witt viel op de grond na een houw met een degen, waarna hij twee keer werd gestoken met een mes. De aanvallers gingen er daarna vandoor, waarschijnlijk in de veronderstelling dat De Witt dood was. Maar die overleefde de aanslag. Anderhalve maand lang was hij echter bedlegerig en kon hij niet bij vergaderingen van de Staten-Generaal aanwezig zijn. Daar werd in de tussentijd zijn gezag ernstig ondermijnd door prinsgezinde statenleden. Steeds vaker en steeds luider klonk de naam van prins Willem III. Hij moest de redder in nood worden, hij was Hollands hoop in bange dagen. Willem III werd als aanvoerder van het leger steeds meer op handen gedragen. Op 9 juli werd hij officieel benoemd tot stadhouder van Holland en Zeeland. Willem hield de Fransen aan de andere kant van de Waterlinie en organiseerde de tegenaanval. En hij weigerde om staatshoofd van een vazalstaat van Frankrijk te worden, wat hem door Lodewijk werd aangeboden.
Johan de Witt zag in dat zijn positie onhoudbaar werd en diende vanaf zijn ziekbed op 4 augustus 1672 zijn ontslag in. Daarmee legde hij de macht in de Republiek feitelijk in handen van prins Willem III. De rol van De Witt was uitgespeeld.

Maar daarmee was het verhaal van Johan de Witt nog niet afgelopen. Het kreeg nog een zeer droevig en wreed eind. Want hoewel de raadpensionaris zijn functie had neergelegd, kwam er geen eind aan de lastercampagne tegen hem. 
De Witt had één van de daders herkend. Deze Jacob van der Graeff werd uiteraard ter dood veroordeeld. Orangisten maakten van deze man een martelaar, die was gestorven na een poging de Republiek te verlossen van een wrede tiran, die het land had verkocht aan de Fransen. Er werd zelfs een boekje over uitgegeven. De prinsgezinden lieten zich maar wat graag ophitsen en hier en daar braken relletjes uit.
Ook Cornelis, broer van Johan de Witt, werd door het prinsgezinde volk niet gespaard. Cornelis was vertegenwoordiger in de Staten-Generaal namens Dordrecht en nauw betrokken bij vloot en leger. Hij was de enige die namens zijn stad stemde tegen aanstelling van Willem III als legerleider. Ook weigerde hij om Willem III tot stadhouder te benoemen, maar zette uiteindelijk onder bedreiging toch zijn handtekening. Dit alles maakte hem uiteraard niet heel erg populair onder de prinsgezinden.
Op dezelfde dag waarop zijn broer werd neergestoken, probeerde een groepje van vier prinsgezinden ook Cornelis te doden. Ze trachtten zijn huis binnen te dringen, maar de wacht wist hen te verjagen. Uiteraard vermoedden de gebroeders De Witt een complot, maar Van der Graeff ontkende tijdens zijn verhoor dat er een verband was tussen de twee aanslagen.

Maar voor Cornelis was het gevaar daarmee niet geweken. Op een dag stond er bij Cornelis de Witt ene Willem Tichelaar voor de deur. Deze prinsgezinde barbier-chirurgijn had in het verleden een juridisch conflict met Cornelis gehad en zag nu waarschijnlijk zijn kans schoon om wraak te nemen. Volgens het verhaal dat Cornelis later vertelde, bood Tichelaar aan om tegen betaling Willem III te vermoorden. Cornelis de Witt was echter een eerlijk man en wilde zich niet inlaten met dergelijke praktijken. Hij zette Tichelaar direct de deur uit. Die ging echter rechtstreeks naar Den Haag, waar hij aan de rechtbank vertelde dat Cornelis hem had benaderd om de prins uit de weg te ruimen. Wellicht was de rechter die Tichelaar aanhoorde ook wel een tegenstander van Johan de Witt, want hij geloofde de leugen en Cornelis werd gearresteerd en naar het Binnenhof gebracht voor verhoor. De verdediging van Cornelis (geleid door zijn broer) had er echter alle vertrouwen in dat het wel goed zou komen en dat een louche figuur als Tichelaar niet geloofd zou worden. Maar het liep anders. Tijdens het verhoor was Cornelis de Witt zo onhandig om te zeggen dat hij Tichelaar niet eerder ontmoet had, wat een overduidelijke leugen was (De Witt had hem immers ooit gerechtelijk vervolgd). Hierdoor wekte hij de indruk dat de beschuldiging wel eens waar zou kunnen zijn. Ook was het verdacht dat Tichelaar door  De Witt niet direct was gearresteerd nadat hij had aangeboden om de prins te doden. En wat uiteraard ook niet hielp, was dat Cornelis zich zo verzet had tegen het aanstellen van de prins als stadhouder. De arme Cornelis werd vervolgens opgesloten in de Gevangenpoort, de Haagse gevangenis. Foltering moest de waarheid boven tafel krijgen, maar na uren op de pijnbank bleef Cornelis ontkennen. Eén raadsheer was verstandig en stelde voor om Tichelaar (die voor de zekerheid ook was vastgezet) eens op de pijnbank te leggen om te kijken of die bij zijn verhaal zou blijven. Maar niemand luisterde naar hem.
Omdat het maar niet lukte een bekentenis te krijgen uit de Cornelis en er eigenlijk te weinig bewijs was om hem te veroordelen, moest men hem uiteindelijk wel vrijlaten. Wel werd hij, mogelijk wegens meineed, uit al zijn functies ontheven en verbannen uit de provincie Holland. Wellicht durfde de rechtbank het uit angst voor de toorn van de prinsgezinden niet aan om De Witt helemaal vrij te spreken? Of waren ze zelf zo bevooroordeeld dat ze de Cornelis niet wilden laten gaan? Hoe dan ook, Cornelis was niet schuldig bevonden aan verraad, maar werd wel gestraft. Op 20 augustus 1672 werd het vonnis aan hem voorgelezen.

Ernstig verzwakt door de martelingen kon Cornelis zelf de Gevangenpoort niet verlaten. Daarom werd de hulp van Johan de Witt ingeroepen. Op aanraden van man die hem het vonnis voor kwam lezen, schreef hij een briefje naar zijn broer. De cipier liet zijn dienstmeid het briefje afgeven bij Johan. Hoewel het nogal verdacht was dat een dienstmeisje met zo’n boodschap kwam, ging Johan onmiddellijk naar de Gevangenpoort om de gehavende Cornelis op te halen. Toen hij daar aankwam was het nog rustig. Er waren alleen twee schutters aanwezig, die de gevangenis moesten bewaken. Het was stilte voor de storm.
Want terwijl Johan en Cornelis binnen de mogelijkheden voor hoger beroep bespraken, was de inmiddels vrijgelaten Tichelaar weer ten tonele verschenen. Die probeerde met succes de mensen op te hitsen. De kern van zijn betoog was waarschijnlijk iets van: “Als Cornelis onschuldig is, waarom ben ik dan vrijgesproken? De Witt moet dus wel schuldig zijn, maar de rechtbank laat hem er met een lichte straf vanaf komen! Dat kunnen we niet laten gebeuren!” En dat was het toegestroomde gepeupel ook niet van plan.
Ze trokken op naar de Gevangenpoort, vastbesloten het recht in eigen hand te nemen. Onder hen ook een groot deel van de schutterij van Den Haag, die eigenlijk de orde zou moeten handhaven en de gevangenis moest bewaken. Het stadsbestuur had de eigen schutterij niet meer in de hand.
De laatste hoop om de orde te herstellen was nu het leger. Maar Willem III weigerde om te hulp te schieten. De Staten van Holland stuurde een cavalerie-eenheid naar de Gevangenpoort, die in eerste instantie de losgeslagen schutterij in bedwang wist te houden. Maar toen er een vals gerucht werd verspreid dat duizenden boze boeren op weg waren naar Den Haag, gaven de (voor een groot deel Oranjegezinde) Staten de ruiters opdracht om daar voorrang aan te geven. Tegen de zin van de aanvoerder van de cavalerie in verlieten de ruiters het Buitenhof. De broers waren nu “doode lieden”.
Het aanwezige volk raakte steeds meer verhit en uiteindelijk waren ze niet meer te houden. De woedende menigte drong onder leiding van de Haagse schutterij de Gevangenpoort binnen en sleepte de gebroeders naar buiten. Eigenlijk was het de bedoeling om de broers buiten om het Groene Zoodje (het schavot achter de Gevangenpoort) te executeren. Maar op weg daar naartoe overleed Cornelis als gevolg van de slagen met een geweerkolf die hij te verwerken kreeg. Johan werd in zijn gezicht gestoken en met een pistool in zijn nek geschoten. Met messen en geweren bleven de schutters hen bewerken. De dode lichamen van de gebroeders De Witt werden naar Het Groene Zoodje gebracht. Daar werden ze naakt aan hun voeten aan de galg gehangen en werden ze letterlijk aan stukken gescheurd door het uitzinnige volk. Hun ingewanden bungelden uit hun dode lichamen. Lichaamsdelen werden afgesneden en verkocht als souvenirs. De aanvoerder van de schutterij sneed hun harten uit en deze werden nog jarenlang bewaard en tentoongesteld. In het Haags Historisch Museum zijn nog een tong en een vinger te bezichtigen die van de gebroeders zouden zijn geweest.

Het was niet de eerste politieke moord uit de Nederlandse geschiedenis en het zou ook niet de laatste zijn. Het was wel de gruwelijkste. De discussie of Willem III een rol heeft gespeeld als brein achter de moord op de gebroeders wordt nog steeds gevoerd. Opvallend is dat de daders nooit bestraft werden. Sterker nog: enkele schutters kregen een goede functie in het stadsbestuur aangeboden en Tichelaar kreeg ook een financiële beloning. Dit versterkt uiteraard het idee van een Oranjecomplot. Daarnaast waren er vertrouwelingen van de prins bij de moordpartij betrokken en had de prins helemaal niets ondernomen om de lastercampagne tegen de gebroeders te stoppen en om hen bescherming te bieden. Wel had Willem III vlak vóór de moord een mysterieus bezoek gebracht aan Den Haag waar hij in het geheim met enkele rechters een gesprek had. De waarheid zullen we waarschijnlijk nooit weten.
De oorlog duurde uiteindelijk nog tot 1678 en Willem III werd de belangrijkste man in de Republiek. Het stadhouderschap werd officieel weer ingevoerd, de Ware Vrijheid was voorbij. Willem III zou zelfs koning van Engeland worden en zijn hele leven zou in het teken blijven staan van de strijd tegen de machtsbeluste Lodewijk XIV.
Hoewel er dus weer vrede heerste, had de oorlog rampzalige gevolgen gehad voor de Nederlandse economie. Engeland was op handelsgebied de Republiek voorbij gestreefd en zou de macht op zee steeds nadrukkelijker overnemen. Het Rampjaar kondigde dan ook het eind aan van de Gouden Eeuw van de Republiek. De glorietijden van ons kleine landje waren voorbij.

En zo eindig ik dit verhaal op het Buitenhof. Daar staat, op de plek waar Johan en Cornelis de Witt lang geleden om het leven kwamen, een standbeeld van de raadpensionaris. Ik maak er als een goed historisch toerist nog even een kiekje van en lees ter afsluiting nog het bijschrift op het voetstuk: “Hij was een volmaakt Hollander. Een ode aan een groot staatsman, wiens politieke loopbaan op het eind letterlijk aan stukken gereten werd.


Meer weten over Johan en Cornelis de Witt? Gerben Graddesz Hellinga heeft aan beiden een hoofdstuk gewijd in het boek ‘Leiders van de Gouden Eeuw’. Een zeer uitgebreide biografie van de broers is ‘De Ware Vrijheid: de levens van Johan en Cornelis de Witt’ van Luc Panhuysen. Panhuysen schreef ook ‘Rampjaar 1672: hoe de republiek aan de ondergang ontsnapte’ waarin hij een beeld schetst van het leven in de Republiek in 1672. In ‘De tijd van regenten en vorsten’ van Arie Wiltschut wordt op heel toegankelijke wijze de periode 1648-1672 beschreven. Dhr. Anema vertelt uitgebreid over de geschiedenis van Den Haag én de moord op de gebroeders De Witt op zijn prachtige website http://anemaa.home.xs4all.nl/ges/onderwerpen/moord_op_gebroeders_de_witt_moord.htm. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten