maandag 28 april 2014

Brielle: de Watergeuzen (1572)



Op 1 april verloor Alva zijn bril.” Dit korte gedichtje leerden generaties kinderen uit hun hoofd, in de tijd waarin je voor het vak geschiedenis nog jaartallen op moest kunnen dreunen. Het rijmpje moest de schoolkinderen helpen om een belangrijke gebeurtenis te onthouden die zich afspeelde op 1 april 1572. Sommigen beweren (onterecht overigens) dat onze oer-Hollandse traditie om elkaar op 1 april even flink een loer te draaien hier is ontstaan. Het rijmpje roept in ieder geval de nodige vragen op. Wie was die Alva eigenlijk? En waarom was het zo belangrijk dat hij zijn bril kwijtraakte?

Laten we bij het begin beginnen. Alva, bijgenaamd 'de IJzeren Hertog' was sinds 1567 landvoogd van de Nederlanden. Dat verdient wat toelichting. In de 14e eeuw bestond wat nu Nederland en België is uit een groot aantal losse gewesten die het bezit waren van graven, hertogen en bisschoppen. Door erfopvolging kwamen onder andere Holland, Zeeland, Vlaanderen, Brabant en Limburg in handen van de machtige Habsburg-familie, die de Duitse keizers leverde. In 1506 werd Karel V de baas over de Nederlanden. Hij werd dankzij gunstige erven heerser over een wereldrijk: keizer van Duitsland, aartshertog van Oostenrijk, koning van Spanje en Portugal (en daarmee de Amerikaanse veroveringen), koning van Napels, Sicilië en Sardinië en dus heer der Nederlanden. Men zei wel dat in zijn rijk de zon nooit onder ging. Karel wist ook de overige Nederlandse gewesten (waaronder Utrecht, Gelre, Overijssel, Friesland, Groningen, Drenthe) bij zijn rijk te voegen en verklaarde deze ‘Zeventien Provinciën’ voor altijd ondeelbaar, een bij elkaar horend gebied. De basis voor Nederland was gelegd.
Omdat zo’n enorm rijk zonder moderne communicatiemiddelen zoals telefoon en e-mail nauwelijks door één man te besturen was, stelde de keizer plaatsvervangers aan in de verschillende gebieden. Zo werden de verschillende Nederlandse gewesten toegewezen aan een stadhouder (letterlijk: plaatsvervanger) en kwamen de Zeventien Provinciën onder bestuur van een landvoogd. Karels opvolger Filips II nam dit systeem over. Hij was degene die Alva tot landvoogd van de Nederlanden benoemde.

Had Alva slechte ogen? Niet bij mijn weten. Het kinderrijmpje gaat echter niet echt over de bril van Alva. ‘De bril’ is een verbastering van het Hollandse vestingstadje ‘Den Briel’, nu beter bekend onder de naam Brielle. Op 1 april 1572 raakte Alva dus Den Briel kwijt en dat was blijkbaar zo’n belangrijke gebeurtenis dat deze eeuwen later nog altijd in het geheugen van de Hollandse jeugdigen werd geprent. Dit is het verhaal dat Den Briel een beroemd plaatsje heeft gemaakt. Het verhaal van de Watergeuzen.

Op het voormalig eiland Voorne, tussen Rotterdam en de Noordzee in, ligt het kleine Middeleeuwse plaatsje Brielle. Slechts 12.000 inwoners wonen tegenwoordig in dit stadje aan het water. Een bezoekje aan Brielle is zeker de moeite waard. En dan niet alleen omdat het door de ligging aan het Brielse Meer (ooit onderdeel van de Maasmonding en daardoor een verbinding met Rotterdam) een mooi recreatiegebied is. De oude vesting is nog vrijwel helemaal in tact. De stadswallen, bastions en enkele stadspoorten zijn nog steeds te bewonderen.
Ik bezoek Brielle in juni 2013. We zijn met de familie een weekeindje weg in het nabijgelegen Hellevoetsluis en kunnen dan natuurlijk niet om de toeristische trekpleister aan het Brielse Meer heen. We vallen met onze neus in de boter: het culturele festival ‘Brielle achter de voordeur’ is nét die zaterdag. Culturele instellingen in Brielle openen de deuren en overal zijn activiteiten en optredens. Een operazangeres op een balkon op de Markt, levend ganzenbord in de kerk, een schunnige bordeelact in een zijkamer van diezelfde kerk (of all places…), een whodunnit moordspel in een zeer oude café, een piepshow waar je een kijkje mag nemen achter het gordijn (ik laat het aan de verbeelding van de lezer over om te bedenken wat daar dan wel te zien was), nonnen die een klucht opvoeren op een terras, en nog vele andere toneel- en muziekvoorstellingen. Regen en harde windstoten gooien toch wel een beetje roet in het eten van de organisatie, de buitenactiviteiten kunnen vaak niet doorgaan. Toch is er het nodige volk op de been en heerst er tussen de buien door een gezellige drukte.

Tijdens mijn wandeling door cultureel Brielle, kom ik enkele opvallende beelden en plakkaten tegen die verwijzen naar de gebeurtenissen van 1 april 1572. Zo is er een goed onderhouden gevelsteen op het gebouw van het Geuzengesticht 'Wilhelmus van Nassauen'. Een goede bewapende baardmans staat aan de kade te zwaaien met de Nederlandse vlag. Op de vlag staat ‘Pro patria’ geschreven: voor het vaderland. Elders in Brielle staat een bronzen beeld van een man zwaaiend met een vlag: ‘de Vendelzwaaier’. Ook al een verwijzing naar de al eerder genoemde Watergeuzen, de helden van de stad. Op het Asylplein staat ‘de Zeenimph’, oprijzend uit zee en met het wapen van de Oranjes in haar hand. Met haar andere hand wijst ze naar de Maas, waar in 1572 die Watergeuzen op het toneel verschenen. Een gevelsteen bij de Noordpoort vermeldt: “Hier ter plaatse rammeiden de Watergeuzen de Brielsche Noordpoort op dinsdag 1 april 1572 des avonds ongeveer half negen.” Weten we dan ook weer. Ook Willem van Oranje, vader des vaderlands, wordt in Brielle vereerd met een standbeeld.

Bij hem begint het verhaal van de Watergeuzen. Willem van Oranje was de leider van de Opstand, de oorlog die de Hollandse gewesten in de 16e en 17e eeuw voerden tegen de koning van Spanje. Deze strijd, die beter bekendstaat als de Tachtigjarige Oorlog, zou uiteindelijk leiden tot het ontstaan van Nederland als een onafhankelijk land en speelt dus een zeer voorname rol in onze vaderlandse geschiedenis.
Karel V liet zich bij het bestuur van de Nederlanden adviseren door een raad van Nederlandse edelen. Eén van die edelen was Willem van Oranje, een vertrouweling en misschien zelfs wel vriend van keizer Karel.
De heerschappij van Karel V viel samen met de opkomst van de Reformatie in Europa: religieuze groeperingen die het niet langer eens waren met de leer van de heersende katholieke kerk en die zich daarvan afsplitsten. Protestanten werden ze ook wel genoemd. De katholieke Karel weigerde de nieuwe christelijke stromingen toe te staan en begon met de vervolging van protestanten. Hij kon de godsdienststrijd echter niet winnen en in 1555 trad hij teleurgesteld terug. Bij zijn aftreden leunde de oude keizer op de schouder van Willem van Oranje. Karels enorme rijk werd gesplitst en zijn streng katholieke zoon Filips II volgde hem op als koning van Spanje én heer van de Nederlanden. Zo werden de Zeventien Provinciën een deel van het Spaanse koninkrijk. En daarmee begonnen de problemen echt.

Ook in de Nederlanden had de Reformatie namelijk voet aan de grond gekregen. Vooral de strenge leer van de Fransman Johannes Calvijn sloeg in de Nederlandse gewesten aan.  Steeds meer Nederlanders verlieten de katholieke kerk. Filips II trad hard op tegen deze ‘ketters’. Althans, dat liet hij voornamelijk uitvoeren door zijn landvoogd. Zelf leidde hij een sober en teruggetrokken leven in Madrid van waaruit hij zijn rijk trachtte te besturen. Zijn kerkelijke rechtbank, de Inquisitie, vervolgde protestanten te vuur en te zwaard en schroomde niet om vermeende ketters op de brandstapel te zetten.
Een groep vooraanstaande Nederlandse edelen diende in april 1566 een smeekschrift in bij landvoogdes Margaretha van Parma met het verzoek aan de koning om de wrede vervolging door de Inquisitie te stoppen. Willem van Oranje, door Filips II benoemd tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, was een van hen. Een adviseur van Margaretha van Parma bespotte hen alsvolgt: “Ce ne sont que de gueux”, het zijn slechts bedelaars. Margaretha’s adviseur bedoelde het uiteraard als belediging, maar kon niet vermoeden dat de term ‘Geus’ een heldennaam zou worden. Enkele dagen later waren enkele edelen aan het napraten over de gevolgen van het smeekschrift. De eerste leider van de Opstand, Hendrik van Brederode (‘de Grote Geus’ genoemd), bracht bij die gelegenheid een toost uit op de Spaanse koning en zou daarbij hebben gezegd: “Men heeft ons geuzen genoemd. Welnu, wij zijn het. Daarom ook een dronk op onszelf. Leve de geuzen!” De Geuzen, waar in Brielle zo trots naar wordt verwezen, waren geboren. Ze gingen als herkenningsteken een bedelnap en een (geuzen)penning dragen en al snel deed iedereen die de opstand een warm hart toedroeg hieraan mee..

De protestanten lieten zich ondanks de gruwelen van de Inquisitie niet de wet voorschrijven door de Spaanse vorst. Ze organiseerden illegale kerkdiensten in de open lucht, de zogenaamde hagenpreken. In augustus 1566 liep zo’n hagenpreek volledig uit de hand en een opgehitste menigte trok naar de plaatselijke katholieke kerk om daar een enorme ravage aan te richten: kostbaarheden en beelden werden uit de kerk gesloopt. In andere plaatsen volgden protestanten dit voorbeeld. Deze gebeurtenis is de geschiedenis in gegaan als de Beeldenstorm. Het was het voorspel tot een oorlog die dus 80 jaar zou gaan duren.
Voor Filips II was de maat vol na de vernielingen die in zijn kerken waren aangericht. Hij stuurde zijn vertrouweling de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen. In het kielzog van Alva marcheerde in 1567 een groot Spaans leger van 10.000 soldaten de Nederlanden binnen. De orde moest met harde hand worden gehandhaafd, zo was de opdracht die Alva mee had gekregen. En dat deed Alva. ‘De IJzeren Hertog’ liet in een paar jaar tijd zeker 1000 mensen executeren en nog duizenden meer werden ondervraagd en/of verhoord.
Veel van de edelen die betrokken waren geweest bij het smeekschrift hadden de komst van Alva niet afgewacht en waren naar het buitenland gevlucht. Zij waren bang om door Alva als verrader aangemerkt te worden. Willem van Oranje ging naar het kasteel waar hij geboren was, Slot Dillenburg in Nassau (Duitsland). Alva, die tot nieuwe landvoogd werd benoemd, ontnam Willem en de andere gevluchte edelen al hun bezittingen in de Lage Landen.

Met de nodige moeite wist Willem van Oranje een huurlingenleger samen te stellen. Hij moest daarvoor vrijwel al zijn bezittingen verpanden. Samen met zijn broers ging hij in 1568 in de aanval. Op verschillende plaatsen probeerden ze de grens over te steken en brandde de strijd met de Spanjaarden los. De Opstand was begonnen. De eerste openlijke veldslag bij Heiligerlee leverde nog wel een succesje op, maar daarna bleven verdere overwinningen uit. Eigenlijk had Willem verwacht dat steden en volk enthousiast de kant van de opstandelingen zou kiezen en mee zouden vechten aan de kant van het huurlingenleger, maar dat enthousiasme bleef uit. Teleurgesteld en bankroet trok Willem van Oranje zich terug in Dillenburg. De Opstand tegen de Spanjaarden leek al in een heel vroeg stadium voorbij te zijn.

En toen was het tijd voor de Geuzen om hun plek in de geschiedenisboeken op te eisen. Zij zorgden ervoor dat de Opstand voort bleef duren. Het waren de Geuzen (eigenlijk de Watergeuzen) die de Opstand redden. Maar wie waren eigenlijk die Geuzen? In het begin was het zoals gezegd de erenaam voor de edelen die openlijk hun onvrede hadden geuit bij de landvoogdes. Maar uiteindelijk werd het de naam voor een zeer gemengde groep die vooral vanaf het water de strijd aanbond met de Spanjaarden. Onder deze Watergeuzen bevonden zich gevluchte edelen, die hun in beslag genomen bezittingen terug wilden veroveren. Daarnaast gevluchte calvinisten, werkloze zeelui, avonturiers maar ook allerlei misdadigers. De Watergeuzen vormden een rauw stel dat niet terugschrok voor een littekentje meer of minder. De meesten van hen hadden niets te verliezen en hadden geen bezittingen meer die ze verwachtten terug te krijgen. En daar leefden ze naar.
Zo was er Willem van der Marck, heer van Lumey, die lange tijd admiraal was van de Watergeuzen. Deze wrede edelman had zich bekeerd tot het calvinisme en was betrokken bij de (mislukte) invasiepogingen van Willem van Oranje. Lumey werd berucht door zijn roof- en plundertochten en de gewelddadigheid waarmee hij katholieken aanpakte. Mishandeling en doodslag vind hij acceptabel als het aankwam op de ‘katholieke aartsvijand’.
Een andere beroemde Geuzenleider in dit verhaal is Willem Blois van Treslong. Ook hij ontvluchtte de Nederlanden toen Alva kwam. Blois van Treslong vocht mee in de Slag bij Heiligerlee nadat zijn broer was geëxecuteerd door Alva. Hij werd later benoemd tot admiraal van Holland en Zeeland en zou een aanzienlijk schoner blazoen houden dan ‘papenhater’ Lumey.

Alva zag de Watergeuzen in ieder geval niet als dappere verzetsstrijders, maar als ‘bouffen en piraten’. En dat waren ze ook. De Watergeuzen hielden zich hoofdzakelijk bezig met piraterij. Ze overvielen vijandelijke schepen op de Noordzee, Zuiderzee en Waddenzee. Zo voorkwamen ze bevoorrading van de Spaanse troepen. Belangrijke havensteden als Rotterdam en Antwerpen werden door de Geuzen geblokkeerd. Verder plunderden ze dorpen en steden aan het water.
Willem van Oranje, in naam nog altijd stadhouder, voorzag de Watergeuzen van kaperbrieven, waardoor hun piraterij een soort legale onderneming werd. Het geld dat ze met de kaapvaart veroverden, was eigenlijk bedoeld om de strijd tegen Alva mee te financieren. De Geuzen trokken zich echter vaak niets van die afspraak aan en keken ook niet altijd even goed of een geplunderd schip wel van de Spaanse vijand was… Willem had ze niet bepaald onder controle.
De Watergeuzen kregen voor het eerst echt bekendheid in de Slag bij Heiligerlee. Ze kaapten Hollandse schepen (die onder het bewind van Alva vielen) en zorgden voor bevoorrading van het leger. In juli 1568 kwam het tot een zeeslag op de Eems, waarbij de Spaans-Hollandse vloot werd verslagen door de Watergeuzen. Niemand kon nu nog om de Geuzen heen.

De Geuzen waren lange tijd welkom in de Engelse havens, omdat ook Engeland in oorlog was met Spanje. Begin 1572 besloot de Engelse koningin Elizabeth dat ze genoeg had van de piraterij van de Watergeuzen. Ze wilde een poging wagen om de verstandhouding met Filips II te verbeteren en daarom kon ze niet meer openlijk onderdak verlenen aan de Hollandse kapers. De Watergeuzen werden zonder pardon Engeland uitgezet. Zo verlieten ze onder leiding van de eerder genoemde Lumey en Blois van Treslong de haven van Dover met 25 schepen en ongeveer 1200 manschappen en voeren een tijd lang op de Noordzee rond. Door een storm kwamen ze eind maart terecht in de Maasmonding. Veerman Jan Coppelstock uit Den Briel zag de vloot van de Watergeuzen en besloot naar hen toe te roeien (hij kende Blois van Treslong, die uit Brielle afkomstig was). Of de heren Watergeuzen waren gekomen om Den Briel van de Spanjaarden te bevrijden, zo vroeg hij. Hoewel dat waarschijnlijk niet direct in de plannen van de Watergeuzen voorkwam, kwam Coppelstock met informatie die zo aantrekkelijk was, dat de Watergeuzen de verleiding niet konden weerstaan. Volgens de veerman was het Spaanse garnizoen op dat moment niet in de stad aanwezig en was er slechts een handvol Spaanse soldaten in de stad achtergebleven. Het zou dus geen enkele moeite moeten kosten om Den Briel in te nemen.
Toch reageerden de Geuzen voorzichtig, het was lastig te voorspellen of de bestuurders en inwoners van Den Briel de Geuzen ook daadwerkelijk als bevrijders zouden verwelkomen. Zo’n goede naam hadden de Watergeuzen immers niet, met dank aan hun plunderingen en wreedheden tegen katholieken. Blois van Treslong besloot een poging te wagen om de stad vreedzaam in te nemen. Hij gaf Coppelstock zijn zegelring mee met als opdracht die aan de burgemeester van Den Briel te overhandigen. Blois van Tresling hoopte dat de burgemeester de poorten vrijwillig open zou willen doen als hij wist dat zijn oud-stadgenoot ervoor stond. Coppelstock bracht de boodschap over aan de burgemeester. Die wilde weten hoeveel Geuzen er eigenlijk waren. Coppelstock had geen flauw idee, dus hij gokte maar wat: vijfduizend. Lichtelijk overdreven. Hoewel de schrik de burgemeester Koekebakker (what’s in a name?) op het hart sloeg, wilde hij niet meewerken. Hij liet de bedenktijd van twee uur verstrijken. Koekebakker en het stadsbestuur waren bang dat de Geuzen zouden huishouden in de stad als ze eenmaal binnen waren. Die vrees was niet ongegrond, zo zou later blijken. Lumey nam vervolgens het initiatief om de stad dan maar met geweld in te nemen. Zonder Spaanse soldaten zou dat een fluitje van een cent moeten zijn. En dus gingen de Watergeuzen aan land en meldden voor de muren van Den Briel. In naam van Oranje, doe open die poort!’ zouden zij volgens de overlevering geroepen hebben. Maar de poort bleef dicht. De geuzen bestormden daarom de Noordpoort en wisten deze open te breken. Overigens gaat het verhaal dat de Zuidpoort wél open stond en dat Blois van Treslong met een groep Geuzen via die kant de stad binnen ging. Dat zou kunnen kloppen, want andere bronnen melden dat burgers en geestelijken via de zuidelijke poort massaal op de vlucht sloegen toen ze vernamen dat de Geuzen eraan kwamen. Maar dat terzijde. Eenmaal in de stad volgden enkele korte gevechten met de Spaanse soldaten, maar die hadden niets in te brengen tegen de overmacht. De stad was voor de Geuzen! De Watergeuzen sloegen onmiddellijk aan het plunderen in de huizen van de katholieke inwoners. Blois van Treslong wist Lumey er met de nodige moeite van te overtuigen om de stad niet in brand te steken (zoals ze meestal deden), maar om Den Briel bezet te houden in naam van prins Willem van Oranje en de Opstand. Lumey stemde hier uiteindelijk mee in. De Geuzen namen de macht in de stad over en tot 1585 zou de stad in handen van de opstandelingen blijven.

Alva reageerde nonchalant op het bericht dat Den Briel was gevallen. Hij vond het stadje niet de moeite waard om zich erg druk over te maken. Voor de IJzeren Hertog kwam het verlies van Vlissingen 5 dagen later als een veel hardere klap aan. Maar Alva onderschatte het belang van de inname van Den Briel behoorlijk. Deze gebeurtenis was namelijk het startsein voor een uitgebreide Geuzenopstand, die zich snel verspreidde door Holland en Zeeland. De ene na de andere stad werd door de Geuzen ingenomen, of sloot zich vrijwillig aan bij de Opstand. Alleen Amsterdam, Goes en Middelburg steunden de opstand niet.
Met Den Briel, Vlissingen en later Enkhuizen hadden de watergeuzen de controle over de belangrijke handelsroutes. Bovendien hadden ze nu een aantal uitvalsbases en werden ze gefinancierd vanuit deze steden. Het verlies van ‘zijn bril’ was voor Alva dus het begin van het einde. Na nog enkele nederlagen diende Alva in 1573 zijn ontslag in.

Hoewel de oorlog nog lang niet voorbij was (pas in 1648 zou er definitief vrede worden gesloten met Spanje), was de inbreng van de Watergeuzen dus van groot belang. Zij bliezen de Opstand leven in, nadat de invasiepogingen van Willem van Oranje en zijn broers mislukt waren. De Watergeuzen speelden daarnaast een belangrijke rol bij andere beroemde verhalen uit de 80-jarige oorlog, zoals het ontzet van Leiden en Alkmaar. Ook veroverden ze de belangrijke stad Middelburg, die zich niet vrijwillig aan wilde sluiten en wonnen ze menig zeeslag met de Spaanse vloot.
De Watergeuzen zorgden echter niet alleen voor heldenverhalen. Veel van hen koesterden een diepe wrok ten opzichte van de katholieken. Op grote schaal werden katholieke burgers en geestelijken mishandeld en vermoord en werden kloosters geplunderd. Dergelijke uitwassen bezorgden de Geuzen vaak een slechte naam en zorgden ervoor dat veel steden toch wat huiverig waren om hen toe te laten.
Lumey werd door Willem van Oranje zelfs ontslagen, omdat hij negentien geestelijken uit het veroverde Gorinchem naar Den Briel liet brengen en daar liet martelen en doden. En dat  terwijl de inwoners van die stad geloofsvrijheid was beloofd. De slachtoffers zouden de geschiedenis in gaan als de 'Martelaren van Gorcum'. En Lumey’s rol was uitgespeeld.

De verovering van Den Briel luidde ook indirect het einde in voor de Watergeuzen. Nu de ene na de andere stad zich aan de zijde van de opstandelingen schaarde, was er ook veel minder reden voor de kaapvaart. Willem van Oranje trok de kaperbrieven terug en liet de Geuzenaanvoerders, met wisselend succes, voor de Staten (bestuurders) van Holland en Zeeland werken. Zo hoopte hij ze een beetje onder de duim te kunnen houden. Andere Geuzen keerden terug naar hun inmiddels bevrijde woonplaats. Tot ongeveer 1575 waren de Watergeuzen nog actief, daarna verdwenen ze van het toneel. Willem van Oranje nam de leiding over de Opstand over.
Maar vergeten zijn ze nog altijd niet. De naam Geuzen staat voor altijd synoniem aan vrijheidsstrijders. Al ruim 25 jaar wordt ieder jaar een ‘Geuzenpenning’ uitgereikt aan een persoon of organisatie die zich heeft onderscheiden in de strijd voor democratie en tegen onderdrukking, racisme en discriminatie. In Brielle vind je nog overal verwijzingen naar de Geuzen én worden ze jaarlijks nog  herdacht waarbij de inname van de stad wordt nagespeeld. Living history op z’n best. 

En zo slenter ik rond door de stad die velen alleen kennen uit de geschiedenislessen. Eindelijk heb ik er een beeld bij gekregen. Terwijl ik naar de Noordpoort loop komt er een oud-Hollands liedje in mijn hoofd op: ‘In naam van Oranje, doe open de poort!'. Zachtjes neuriënd verlaat ik de stad die nog altijd vol muziek en ander vermaak is. Op naar een nieuw verhaal.

In naam van Oranje, doe open de poort!
De watergeus ligt aan de wal:
De vlootvoogd der Geuzen, hij maakt geen akkoord
Hij vordert Den Briel of uw val
Dat is het bevel van Lumey op mijn eer
En burgers, hier baat nu geen tegenstand meer,
De watergeus komt om Den Briel! (BIS)

De vloot is met vijfduizend koppen bemand,
De mannen zijn kloek en vol vuur.
Een ogenblik nog en zij stappen aan land,
Zij wachten bericht binnen 't uur;
Gij moogt dus niet dralen, doet open die poort,
Dan nemen de Geuzen terstond zonder moord
Bezit van de vesting Den Briel! (BIS)

Komt, geeft de verzek'ring, 'k moet spoedig terug
De klok heeft het uur reeds gemeld.
Ik zeg 't U, geeft gij mij de sleutels niet vlug
Dan is reeds uw vonnis geveld.
De wakkere Geuzen staan tandenknarsend daar.
Zij wetten hun zwaarden en maken zich klaar.
En zweren: "Den dood of Den Briel!" (BIS)

Hier dringt men naar buiten, daar schuilt men bijeen
En spreekt over Koppelstocks last:
"De stad in hun handen of anders de dood"
't Besluit tot het eerste staat vast!
Maar nauw'lijks is hiermee de veerman gevleid,
Of Simon de Rijck heeft de poort gerammeid
En zo kwam de Geus in Den Briel! (BIS)


Voor wie meer wil weten over de Watergeuzen: het Historisch Museum Den Briel heeft haar tentoonstelling gewijd aan de Tachtigjarige Oorlog en vertelt uiteraard over de gebeurtenissen op 1 april 1572. Jaarlijks is er ook een herdenking op 1 april, om een indruk te krijgen kan je een filmpje bekijken op https://www.youtube.com/watch?v=1sB_wtLx050&feature=related. 
Een vlot geschreven geschiedenis van de eerste jaren van de 80-jarig oorlog is te vinden in ‘Kleine geschiedenis van Nederland: De tijd van ontdekkers en hervormers’ door Arie Wiltschut. Het standaardwerk ‘De last van veel geluk’ van A.Th. van Deursen is een van de beste boeken over de Opstand en de Gouden Eeuw. Marcel Tetrode heeft op zijn website veel informatie over de Tachtigjarige Oorlog en de Watergeuzen verzameld (http://members.home.nl/tetrode/).

maandag 21 april 2014

Rhenen: De Slag om de Grebbeberg (1940)



Vijf dagen, en de vrijheid ging verloren.

Vijf jaren, en eerst toen werd zij herboren.

Zo moeizaam triomfeert gerechtigheid.

Aan dit besef is deze grond gewijd.


Deze dichtregels van J.C. Bloem staan geschreven op een oorlogsmonument boven op de Grebbeberg, waar ieder jaar met 4 mei een herdenking plaatsvindt. Tegenover dit monument bevindt zich het Militair Ereveld Grebbeberg, de plek waar ik mijn reis door de tijd begin. Hier, op en rond de Grebbeberg, speelde zich in de meidagen van 1940 de Slag om de Grebbeberg af. Waar Nederland vocht voor vrijheid, maar die vrijheid uiteindelijk niet kon behouden.

Mijn eerste verhaal speelt zich dicht bij huis af: op zo’n 20 tot 30 minuten fietsen van Veenendaal ligt het pittoresk gelegen stadje Rhenen. Als je dit stadje zo slaperig ziet liggen aan de Rijn, kan je je eigenlijk niet voorstellen dat het een rol heeft gespeeld in de historie van ons land. Als je vanuit Veenendaal aan komt fietsen, stelt Rhenen ook niet veel voor. Maar hoe anders is het als je vanaf de A15 de N225 neemt richting Veenendaal. Zodra je de brug over de Rijn oprijdt, wacht je een prachtig panorama. De uiterwaarden, de ‘skyline’ van Rhenen met de Cuneratoren als duidelijk herkenningspunt… Het is zonder twijfel een van de mooiste vergezichten in de regio.
Voor diegenen die nooit een bezoekje hebben gebracht aan Ouwehands Dierenpark (de welbekende dierentuin waar een kleine stad als Rhenen landelijke bekendheid door geniet): Rhenen ligt in de as van ons land, in de uiterste zuidoostelijke hoek van de provincie Utrecht. In de Saalien-ijstijd (zo’n 150.000 jaar geleden) reikten de ijsmassa’s tot ongeveer halverwege wat nu Nederland is en stuwden daarbij de zanderige riviergrond in Midden-Nederland op. Toen het ijs zich terugtrok bleef een reeks stuwwallen over die nu bekend staat als de Utrechtse Heuvelrug. Rhenen vormt de meest zuidelijke punt van die Heuvelrug. Dat merk je wel als je door Rhenen rondrijdt: de meeste inwoners verplaatsen zich met de auto omdat de vaak steile straten en pittige klimmetjes geen pretje zijn voor je benen.
Eén van die steile hellingen is die van de Grebbeberg, die ten oosten van Rhenen ligt. De naam is weliswaar niet heel toepasselijk (de ‘berg’ is slechts 52 meter hoog), maar als je er met je fietsje tegenop rijdt doet het flink pijn. Vooral als je vanaf Wageningen aan komt rijden moet je echt wel even  terugschakelen.

Op een zonnige zondagochtend stap ik op mijn sportieve fiets (geen racefiets, want ik weet van mezelf dat ik die toch niet goed zal onderhouden) voor een bezoek aan het Militair Ereveld. In een vlaag van misplaatst historisch bewustzijn en verstandsverbijstering, gecombineerd met een gezonde portie zelfoverschatting, besluit ik de Grebbeberg vanaf dezelfde kant te benaderen als de Duitse troepen dat  in 1940 deden. Vanaf Wageningen dus, door het Binnenveld en dan de steile zijde van berg op. Toen ik fitter was en vaker fietste ging dat aanzienlijk makkelijker. Nu probeer maar niet te kijken hoe voorbijgaande automobilisten meewarig opzij kijken naar die kerel die daar zwaar ploeterend op z’n pedalen staat te rammen en toch nauwelijks vooruit komt... Uiteindelijk bereik ik zwetend en met volkomen verzuurde benen de begraafplaats, waar ik uitgeput mijn fiets aan de kant zet. Moeilijk voor te stellen dat hier bijna 75 jaar geleden SS’ers hetzelfde parcours af probeerden te leggen met zware bepakking op hun rug, terwijl ze bestookt werden door vijandelijk vuur.

Er heerst een serene rust op het Ereveld. Ooit, in de meidagen van 1940, moet het hier een inferno van geluid zijn geweest. Het voortdurende geknal en gebeuk van doorlopend vurende artillerie van beide zijden. Harde, bijtende salvo’s van mitrailleurs. Schreeuwende en gillende soldaten. Bizarre kreten van dierentuindieren in paniek. Nu kwetteren er vogels en spreken enkele bezoekers op zachte, eerbiedige toon met elkaar. Het meeste lawaai komt van de voorbij zoevende auto’s.
Bij de ingang van de begraafplaats staat een groot standbeeld, een kruis met twee leeuwen aan weerszijde. Daarachter liggen de graven, rij na rij van identieke witte grafstenen. In die stenen staat de Nederlandse leeuw gegraveerd, evenals naam, rang en compagnie van de gesneuvelde soldaat. En natuurlijk geboorte- en sterfdatum. Maar weinig van deze soldaten zijn ouder dan 30 geworden. Op de graven bloeien tulpen, violen en chrysanten. Daaronder liggen de verhalen, honderden verhalen over mannen die in mei 1940 ten strijde trokken en nooit meer thuis zouden komen. Drie van die verhalen zijn te beluisteren in het informatiecentrum bij de begraafplaats. Die verhalen brengen je terug in de tijd, terug naar het begin van de Tweede Wereldoorlog.

Het verhaal van de Slag om de Grebbeberg begint dan ook in 1939. Duitsland en de Sovjet-Unie hebben een bondgenootschap gesloten en samen Polen verdeeld. De Duitsers stonden op het punt om Polen binnen te vallen, Europa bereidde zich voor op een oorlog. Groot-Brittannië en Frankrijk hadden aangegeven een Duitse invasie van Polen niet te accepteren. Op 1 september gebeurde het onvermijdelijke: Duitsland viel Polen binnen en kort daarop zouden de Fransen en Engelsen de oorlog aan Duitsland verklaren. Daarmee was de Tweede Wereldoorlog een feit.
Ook in Nederland bereidde men zich voor op een naderende oorlog. Nederland had zich weliswaar net als in de Eerste Wereldoorlog neutraal verklaard, maar Adolf Hitler had in Oostenrijk, Tsjechoslowakije en Polen al aangetoond zich niets van buitenlandse diplomatie aan te trekken. En uiteindelijk zijn het de strijdende partijen die beslissen welke landen er daadwerkelijk neutraal kunnen blijven. In de Eerste Wereldoorlog werkte de neutraliteitspolitiek uitstekend: de Duitse legers marcheerden vlak onder de Limburgse grens door België in. Onze zuiderburen zouden uiteindelijk buitengewoon zwaar lijden onder die inval, die de Duitse legers naar Parijs had moeten brengen. Nederland ontsprong de dans en bleef zo goed als passief. Maar 25 jaar later was alles anders. De Duitse Führer Adolf Hitler was geenszins van plan om ons kleine landje te sparen. Verovering van de Nederlandse kust werd door hem noodzakelijk geacht om Engeland aan te kunnen vallen. De uitgestippelde route voor de Blitzkrieg die Hitler en zijn generaals hadden uitgedacht liep ook door ons land. Operatie ‘Fall Gelb’, zo werd de geplande invasie van Nederland, België en Luxemburg genoemd. En wij maar denken dat we opnieuw buiten schot konden blijven…

Neutraal of niet, het Nederlandse leger werd gemobiliseerd. Dat gebeurde op 28 augustus 1939, nog vóór de inval in Polen. In totaal werden ruim 280.000 mannen onder de wapenen gebracht. Alle mannen die de voorgaande 20 jaar in dienst hadden gezeten moesten zich melden. Het Nederlandse leger was absoluut niet voorbereid op een oorlog. Vanuit de gedachte dat we in geval van oorlog neutraal zouden zijn, was er weinig geld in defensie gestoken. Er was maar weinig nieuw materieel aangeschaft, herhalingsoefeningen voor afgezwaaide dienstplichtigen werden niet gedaan en de verdedigingswerken waren niet onderhouden. Nadat Hitler in Duitsland aan de macht was gekomen, werd er weer wat meer in het leger geïnvesteerd, maar nog altijd ruim onvoldoende om een invasie te kunnen weerstaan. Hoewel het gangbaar is om de wapens en uitrusting van het Nederlandse veldleger als hopeloos verouderd te beschrijven, viel dat in werkelijkheid toch wel mee. Het verschil zat ‘m vooral in de wijze waarop de wapens en eenheden ingezet zouden worden en de betere communicatiemiddelen die onze oosterburen hanteerden. Zo is althans de visie van veel moderne historici.

Overal in het land gingen de opgeroepen soldaten aan de slag met het aanleggen van stellingen en het bouwen van bunkers. Gevechtstraining was echter minimaal, de Nederlandse militairen besteedden hun tijd vooral aan het gereedmaken van de verdedigingswerken. Daarnaast waren er wel de nodige excercitie-oefeningen, voordeel daarvan was dat die geen geld kostten in tegenstelling tot gevechtsoefeningen. Heel veel zorgen maakten de Nederlandse militairen zich ook niet: de neutraliteit zou voorkomen dat er daadwerkelijk in actie moest worden gekomen.
De verdedigingslinies in Nederland waren gebaseerd op het Franse loopgravensysteem uit de Eerste Wereldoorlog. Er werd een frontlijn aangewezen, de belangrijkste verdedigingslinie waar de vijand moest worden tegengehouden. Het gebied daarvoor werd naar Oud-Hollands gebruik onder water gezet, een tactiek die in het verleden vaak zijn waarde had bewezen. Achter de frontlijn lag de zogenaamde stoplijn, waar de commandoposten waren en waar reservetroepen en munitievoorraden klaarlagen. Front- en stoplijn waren met elkaar verbonden door een netwerk van loopgraven. Als de frontlijn zou worden doorbroken, moest er vanuit de stoplijn ondersteuning komen. Daarachter lag nog de ruglijn, waar vooral commandoposten en opslagplaatsen lagen. Achter de ruglijn werd de artillerie meestal opgesteld.
Er werden drie grote verdedigingslinies aangelegd: de meest oostelijke linie langs de IJssel en de Maas, dan de Grebbelinie en in het verlengde de Maas-Waal-linie in het hart van het land en tenslotte de Hollandse Waterlinie in het westen.

Generaal Henri Winkelman, opperbevelhebber van het leger, had de Grebbelinie aangewezen als de belangrijkste verdedigingslinie bij een inval van de Duitsers (niemand twijfelde eraan dat alleen Duitsland onze neutraliteit zou kunnen schenden). Hier moest een binnenvallende vijand toch zeker 3 weken tegen kunnen worden gehouden, in afwachting van de komst van geallieerde hulptroepen. De Grebbelinie volgde de Grift, een kanaal dat loopt vanaf het IJsselmeer (tussen Huizen en Spakenburg), via Amersfoort, Veenendaal en Rhenen naar de Rijn toe. De Grift vormde de frontlijn, een netwerk van loopgraven en kazematten (bunkers) werd daar aangelegd om de Duitsers te kunnen tegenhouden. Het gebied vóór die frontlijn werd daar waar mogelijk onder water gezet (inundatie). Dat bezorgde de hier gelegerde militairen nog flink wat extra werk. In de ijskoude winter ’39-’40 vroor het onder water gezette gebied steeds dicht, waardoor de militairen dagelijks vele uren besteden aan het open hakken van het ijs. 
Op de plaatsen waar doorgangen waren (bij Amersfoort, ten noorden van Veenendaal en bij de Grebbeberg) werden zwak in elkaar geknutselde voorposten ingericht, die als belangrijkste doel het vertragen van de vijand hadden. Mijn eigen woonplaats Veenendaal had veel last van al deze voorbereidingen: huizen werden afgebrand om een beter schootsveld te creëren voor de artillerie, het buitengebied werd onder water gezet en de bewoners werden via de Rijn naar het westen geëvacueerd. Dierentuin Ouwehands Dierenpark had uiteindelijk ook zwaar te lijden onder de oorlogshandelingen. In mobilisatietijd mocht het dierenpark gewoon open blijven, maar op 10 mei werden de gevaarlijkste dieren zonder pardon afgemaakt. De overige dieren bleven in hun kooien en werden vrijgelaten op het moment dat de eerste granaten in de buurt terecht kwamen. Die dieren zouden daarbij voor veel verwarring en angst zorgen onder de Nederlandse soldaten.

Er valt nogal wat op te merken over de kwaliteit van de Grebbelinie. De stoplijn lag te ver verwijderd van de frontlijn en de verbindingsloopgraven ontbraken. De stellingen aan de frontlijn waren zo opgebouwd dat ze niet bestand zouden zijn tegen langdurig en zwaar artilleriebombardement. De artillerie was niet goed voorbereid. En, heel belangrijk, de communicatieverbindingen waren ronduit slecht. Dit zou cruciaal blijken.
Doordat de Nederlandse regering de Staat van Beleg pas heel laat en met heel veel tegenzin had uitgeroepen, was het gebied vóór de frontlinie nauwelijks ontdaan van obstakels die de Nederlandse troepen het zicht ontnamen. Een open schootsveld, een mijnenveld en prikkeldraadversperring, gebruikelijk in het gebied vóór de frontlijn, werden vrijwel niet aangelegd. De Nederlandse regering had vooral vanwege economische redenen niet willen overgaan tot het kappen van duizenden hectare bos, wat eigenlijk nodig was geweest.
Dergelijke omstandigheden (en dus niet zo zeer de vermeende verouderde wapens) zorgden voor een achterstand van het Nederlandse leger ten opzichte van de Duitse invasiemacht en maakten dat Nederland bij een inval door het goed voorbereide en uitgeruste Duitse leger bij voorbaat eigenlijk al kansloos was.
Duitsland was daarnaast ook zeer goed op de hoogte van de inrichting van de Grebbelinie. Tot kort voor het uitbreken van de oorlog kon men vrij door het gebied reizen, wat door Duitse spionnen dan ook dankbaar werd gedaan. Een uitkijktoren in Ouwehands Dierenpark, van waaruit het gebied goed in kaart kon worden gebracht, mocht van de regering uit economische overwegingen niet worden gesloten.

De hoop om buiten de strijd te blijven was echter nog altijd aanwezig, ook al sijpelden er berichten door over een op handen zijnde aanval. Vanuit Berlijn stuurde militair attaché majoor G.J. Sas meerdere malen informatie door over invasieplannen, die echter sceptisch werden ontvangen. Dat was wel enigszins voorstelbaar, want een daadwerkelijke invasie bleef iedere keer uit. Toch bleek de informatie van Sas, afkomstig vanuit de Duitse contraspionagedienst, achteraf vaak goed te kloppen. Maar een door Sas aangekondigde inval in november 1939 werd door de barre weersomstandigheden meerdere keren uitgesteld door Hitler. Het ‘novemberalarm’ had echter voor veel onrust gezorgd in het land. De bevolking was er niet meer zo gerust op dat we buiten schot zouden blijven.
In januari stortte bij het Vlaamse Maasmechelen een Duits vliegtuigje neer met papieren over het aanvalsplan Fall Gelb. De Duitse piloten probeerden deze papieren in paniek te verbranden. De Belgen wisten echter een deel van de papieren te redden, waardoor de operatie door Hitler opnieuw uitgesteld werd. De hele gebeurtenis werd ook nu weer met scepsis bekeken: was het niet gewoon een Duitse krijgslist? Majoor Sas gaf aan dat de documenten echt waren, maar hij kreeg nauwelijks gehoor.
In april, toen Hitler tegelijkertijd Denemarken en Noorwegen binnenviel, werd de situatie in ons land opnieuw uiterst gespannen. Duitse troepenconcentraties bij de grenzen wezen erop dat een invasie spoedig plaats zou vinden. Het duurde echter tot begin 8 mei voor Hitler operatie Fall Gelb het groene licht gaf. Op 9 mei werden alle verloven ingetrokken van de Nederlandse soldaten en werd het veldleger in opperste staat van paraatheid gebracht. Nog éénmaal kwam er bericht uit Berlijn van Sas: “Morgenvroeg, bij het aanbreken van de dag!” 

Op 10 mei om 3:55 ’s nachts gebeurde inderdaad wat Nederland had gehoopt te kunnen ontlopen: het Duitse leger overschreed de grens en stortte daarmee ons landje in een oorlog die voor ons 5 lange jaren zou duren. De IJssellinie was de eerste belangrijke verdedigingslinie die de SS-troepen op weg naar de Grebbeberg tegenkwamen. Ze probeerden deze bij Doesburg en Westervoort te doorbreken. Bij die laatste plaats leidde dat tot een korte maar felle strijd. De Duitsers leden stevige verliezen, maar staken toch al vroeg op de dag de IJssel over. Arnhem werd bereikt en in de avond stond de voorhoede van het Duitse leger voor Wageningen en dus voor de Grebbelinie. De Duitse legerleiding had ervoor gekozen om de doorgang bij de Grebbeberg te gebruiken, daar dachten ze de meeste kans te hebben op een snelle doorbraak. Dat was echter een misrekening, zo zou blijken. Sowieso hadden de Duitsers een inschattingsfout gemaakt: ze dachten dat het zwaartepunt van de Nederlandse verdediging bij de Hollandse Waterlinie verder westelijk zou liggen en dat de Grebbelinie slechts een voorverdediging was. Het zou hen echter alles behalve fataal worden, alleen flink ophouden. 

Op 11 mei werden de voorposten tussen Wageningen en Rhenen door de Duitsers veroverd. Daarbij moesten de SS-troepen tot hun verrassing veel meer strijd leveren dan verwacht, maar ze konden uiteindelijk toch betrekkelijk eenvoudig het gebied innemen. Dat het uiteindelijk toch een dag kostte lag vooral aan de voorzichtigheid waarmee de nog onervaren SS-troepen te werk gingen. Generaal Harberts, commandant van het IIe Legerkorps dat belast was met de verdediging van de Grebbeberg, dacht ten onrechte dat de Duitsers niet al tot een krachtige aanval in staat waren en vermoedde dan ook dat de militairen in de voorposten zich onvoldoende hadden geweerd. Hij beval tot een nachtelijke tegenaanval die als doel had de voorposten weer in te nemen. Die tegenaanval verliep echter zo chaotisch, dat het een fiasco werd. Alhoewel, dankzij het ondersteunende artilleriebombardement zagen de Duitsers wel af van een geplande nachtelijke aanval op de frontlijn.

De dag erna werd echter alsnog strijd geleverd om de frontlinie bij de Grift. Op deze tweede dag werd pijnlijk duidelijk dat het Nederlandse leger niet in staat zou zijn om lang stand te houden. Het Nederlandse leger was slecht georganiseerd, onvoldoende geoefend en lang niet iedereen had echt de bereidheid om tot het uiterste te gaan. Bovendien was de legerleiding niet tegen haar taak opgewassen. Samenwerking en communicatie in het veld verliepen heel moeizaam, mede doordat de aangelegde communicatieverbindingen het al snel begaven.
Al sinds de SS-troepen rond middernacht de frontlijn had bereikt werden de Nederlandse stellingen doorlopend door de Duitse artillerie belaagd. Het Nederlandse leger, murw door het bombardement, was niet in staat om de vijand daar lang tegen te houden en de frontlijn stortte ineen. In de middag begonnen de gevechten aan de voet van de Grebbeberg en waren er felle man-tegen-man gevechten in de bossen. De Nederlandse soldaten vluchtten westwaarts of trokken zich terug op de stoplijn, waardoor de Duitse troepen de zuidoostelijke zijde van de ‘berg’ kon bezetten. Vanaf de stoplijn werden op die 12e mei twee tegenaanvallen georganiseerd, maar die liepen op niets uit, behalve dan een groot aantal slachtoffers onder de Nederlanders. Ondanks de successen waren de Duitsers ontevreden over de progressie (ze liepen achter op schema) en voerden nog een nachtelijke aanval uit die ook weer tot vele slachtoffers leidde in het Nederlandse kamp.  Maar een Nederlandse marechausseegroep onder leiding van kapitein Gelderman wist uiteindelijk vanaf een spoorviaduct een doorbraak naar Rhenen te voorkomen. Het zou slechts uitstel van de executie zijn.

Op 13 mei vonden de zwaarste gevechten plaats. In de ochtend begon een Nederlandse tegenaanval door net aangekomen reservisten. Vanaf de andere kant gingen de SS-troepen richting stoplijn. De beide legers botsten hardhandig op elkaar. Hierbij waren het de Duitse troepen die doorlopend de bovenliggende partij waren en zonder al te veel problemen de stoplijn konden innemen. Op sommige plaatsen was het verzet fel, bijvoorbeeld bij Ouwehands Dierenpark, waar een dappere majoor Landzaat alleen achterbleef nadat hij zijn manschappen weg had gestuurd toen de situatie onhoudbaar werd. En ook bij het al eerder genoemde spoorviaduct werd fel gestreden. De groep Gelderman blies uiteindelijk het viaduct op nadat zij twee pogingen van de SS’ers om het viaduct in te nemen had verijdeld. Bij die doorbraakpogingen werd het oorlogsrecht door de Duitsers flink geschonden. Eerst gebruikten ze Nederlandse krijgsgevangenen als schild, vervolgens verkleedden ze zich als Nederlandse soldaten. De troepen van Gelderman lieten zich echter niet misleiden, mede doordat de SS’ers hun Duitse laarzen aan hadden gehouden en zo goed herkenbaar bleven. 

Op andere plekken ging men echter in paniek op de loop. De tegenaanval was volledig mislukt. Toen ook de Duitse luchtmacht ten tonele verscheen was de strijd definitief gestreden. Hoewel het bombardement dat de Luftwaffe op de Grebbeberg losliet relatief weinig schade aanrichtte, was het moraal definitief gebroken. De Nederlandse compagnieën sloegen massaal op de vlucht. Tegen het eind van de middag werd de Grebbelinie (en ook de nabijgelegen Maas-Waal-linie, van waaruit de SS was bestookt door artillerie) volledig verlaten en trok het Nederlandse veldleger zich terug op de Hollandse Waterlinie. De Slag om de Grebbeberg was na 3 dagen voorbij. De Duitse troepen troffen Rhenen verlaten aan. In totaal 425 Nederlandse soldaten waren omgekomen in de Slag. De Duitse verliezen waren aanzienlijk geringer: vermoedelijk tussen de 165 en 191 manschappen. Wel waren er relatief veel gewonden aan Duitse zijde, maar de meesten van hen overleefden de Slag.


Het verlaten van de Grebbelinie was de voorbode van de capitulatie. Het plan van generaal Winkelman om hier lang stand te houden was mislukt. De Hollandse Waterlinie was echter  onvoldoende voorbereid. Het gebied vóór de frontlijn was pas 10 mei onder water gezet en door de bodemgesteldheid was het heel lastig om stellingen uit te graven. Daarnaast had het veldleger veel manschappen verloren en waren de teruggetrokken troepen uitgeput door de strijd en gedemoraliseerd. Ook was het leger veel wapens, uitrusting en artillerie kwijt geraakt.

Het Duitse leger had de terugtrekkende Nederlanders niet bij kunnen houden, waardoor verdere gevechten beperkt bleven. De Hollandse Waterlinie zou uiteindelijk niet meer ter verdediging ingezet worden. Op 14 mei werd het centrum van Rotterdam platgebombardeerd door de Luftwaffe. Toen generaal Winkelman het dreigement ontving dat ook Utrecht hetzelfde lot zou ondergaan, zag hij geen andere optie meer dan de strijd opgeven. De verdedigingsmogelijkheden waren te gering, de verwachte geallieerde hulp bleef uit. Winkelman was niet bereid om nog een stad op te offeren en daarbij vele slachtoffers te riskeren voor wat een verloren zaak was geworden. Om 19:00 ’s avonds werd een wapenstilstand bekendgemaakt en op 15 mei werd de capitulatie ondertekend.

Op de top van de Grebbeberg werd door de Duitsers een stuk grond aangewezen waar de gevallenen van beide zijden konden worden begraven. Hiermee werd de basis gelegd voor het Militair Ereveld Grebbeberg. Op 16 mei werd begonnen met het registreren en begraven van de gesneuvelde Nederlandse en Duitse militairen. Na de bevrijding in 1945 werden de Duitse graven overgebracht naar de Duitse begraafplaats in Ysselsteyn (Limburg). De militaire begraafplaats bovenop de Grebbeberg werd ingericht als nationale gedenkplaats en is dat nu dus nog. 

Nog onder de indruk van de verhalen die in het informatiecentrum verteld werden over drie doodgewone mannen, die hun leven in de waagschaal stelde om de vrijheid van ons land te beschermen, keer ik terug naar Veenendaal. Bij het verlaten van de begraafplaats valt mijn oog nog op het opschrift op het beeld bij de ingang: “Den Vaderland ghetrouwe Blijf ick tot in den doot”. Voor de mannen die hier begraven liggen een pijnlijke waarheid. En dan keer ik terug naar het heden, bergafwaarts deze keer.


Voor wie meer wil weten over dit onderwerp: breng zelf eens een bezoek aan het Militair Ereveld Grebbeberg bij Rhenen. Of surf naar http://www.grebbeberg.nl , een website waar de Slag om de Grebbeberg tot in detail is beschreven en gedocumenteerd. De site http://www.mei1940.nl/Voor-de-oorlog/Algemene_Mobilisatie.htm geeft veel informatie over de mobilisatieperiode en vertelt ook uitgebreid over majoor Sas.