Ze verbrandden steden als grofvuil.
Hun handen hingen schuil achter helse
Machines. Rouwnagels zonder rouw.
Geen graven. Alleen raven als roet.
En rook voor de zon.
Pijn verdicht tot een stille schreeuw
blijft voorgoed in ons haken.
Ik ken die schreeuw. Wie zijn
verleden niet kent,
begrijpt de toekomst niet.
Glimlachend ademt de stad.
Bij het slaande hart waar ooit een gat was,
bij deze smekende armen, zweren we nu.
De woorden zijn gloeiende
gloeiende kooltjes in ons oog:
nooit meer haat
Dit
gedicht getiteld “14 mei 1940” van de Tsjechische dichteres Jana Beranová siert
de gevel van het Maritiem Museum aan het Plein 1940. Op dit plein eindig ik een
lange stadswandeling door Rotterdam, die me langs verschillende plekken heeft
geleid die een rol hebben gespeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op Plein
1940 ga ik op een van de bankjes zitten, geef mijn vermoeide en pijnlijke
voeten de gelegenheid om even tot rust te komen. En ik kijk naar het beeld dat
midden op het plein staat, de verbeelding van het lot en leed van Rotterdam aan
het begin van de oorlog. Een man met zijn armen in wanhoop naar de hemel
gericht. Een groot gat in zijn lichaam
op de plek waar zijn hart behoort te zitten, net zoals Rotterdam haar hart
kwijtraakte in de meidagen van 1940. Dit indrukwekkende beeld werd door
kunstenaar Ossip Zadkine ontworpen en in 1953 door de Bijenkorf (anoniem) aan
de stad geschonken om de herinnering aan het verschrikkelijke bombardement dat
Rotterdam in 1940 trof levend te houden. Dit verhaal gaat over dat drama van 14
mei 1940, het bombardement van Rotterdam, dat uiteindelijk de aanleiding was
voor de overgave van Nederland.
Een
historische wandeling maken door de binnenstad van Rotterdam, dat is eigenlijk
niet mogelijk zou je zo zeggen. Het centrum van Rotterdam staat nou eenmaal
niet bekend om z’n historische gebouwen, maar om de moderne en gewaagde
architectuur en de bijzondere skyline. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog
werd het historisch centrum van Rotterdam vrijwel volledig verwoest, zoals in
dit verhaal verteld zal worden. Het gevolg was dat er na de oorlog een compleet
nieuwe binnenstad verrees, waar moderne architecten zich mochten uitleven en
(of je het nu mooi vindt of niet) de stad een uniek aanzicht gaven. Toch vond
ik op internet een historische WOII-stadswandeling in en rond het centrum van
Rotterdam. Gewapend met E-reader met daarop de routebeschrijving en uitgebreide
verhalen bij de verschillende locaties trok ik een middag lang door de
Rotterdamse binnenstad. Langs plaatsen waar zich dramatische gebeurtenissen hebben
afgespeeld. Het gaat te ver om hier uitgebreid te beschrijven wat ik allemaal
gezien en gelezen heb tijdens de lange wandeling, maar al lopend en lezend
kreeg ik een aardig beeld van wat er zich in mei 1940 in Rotterdam heeft
afgespeeld. De wandeling bracht me zo even terug in de tijd, terug naar het
begin van de Tweede Wereldoorlog.
In
de nacht van 9 op 10 mei 1940 staken Duitse troepen de grens met ons land over.
Een snelle opmars door Nederland, België en Luxemburg moest de Duitsers naar
Frankrijk leiden. Rotterdam was een belangrijk militair doel van het Duitse
leger. Logisch, gezien het belang van de Rotterdamse haven. Bovendien was het plan
van de Duitsers om via Rotterdam door te stoten naar Den Haag, waar de
Nederlandse regering en legerstaf zich bevonden. Hoewel de hele operatie in de
regio onder leiding stond van generaal Kurt Student, was het Wehrmachtcommandant
Rudolf Schmidt die de aanval op Rotterdam leidde. Namens Nederland was kolonel Pieter
Willem Scharroo als commandant belast met de verdediging van Rotterdam. Hij had
de beschikking over zo’n 7000 militairen, waaronder 200 geharde mariniers.
De
operatie was een gecombineerde aanval van land-, lucht en marinetroepen. Op
diverse strategische punten werden Duitse soldaten afgezet om de toegang tot
Rotterdam te veroveren. Parachutisten landden bij de Moerdijkbruggen, de brug
bij Dordrecht en het vliegveld Waalhaven. Watervliegtuigen landden op de Maas
om de verschillende Maasbruggen te kunnen innemen. Over land rukte het XXVIe
legerkorps op met hun tanks. Samen moesten ze Rotterdam innemen en wel graag
binnen afzienbare tijd.
Waar
het Duitse leger bij Rhenen op fel verzet stuitte en de opmars aanzienlijke
vertraging opliep, daar ging de operatie bij Rotterdam in eerste instantie
voorspoedig. De brug bij de Moerdijk werd ingenomen en vlot overgestoken. De
Duitse tanks rolden vervolgens zonder opzienbarende tegenstand door naar
Dordrecht, waar vervolgens zware gevechten. Via Moerdijk, Dordrecht,
Barendrecht en Papendrecht trok het Duitse leger op richting Rotterdam.
Daar
was de aanval al lang en breed ingezet. Duitse luchtlandingstroepen namen al op
ochtend van de 10e mei na felle gevechten het vliegveld bij de Waalhaven en het
zuiden van de stad in. Vanuit de Waalhaven rukten de Duitse parachutisten op
naar het Noordereiland, het eiland midden in de Maas dat door de Willemsbrug
met het centrum verbonden werd en overigens nog steeds wordt. Ze namen het
eiland zonder problemen in. De bewoners van het Noordereiland, die nergens heen
konden vluchtten, werd verboden om het eiland te verlaten. De Duitsers wilden
hen namelijk als een soort levend schild gebruiken tegen mogelijke aanvallen
van het Nederlandse leger. Voor de bewoners van het Noordereiland braken enkele
benauwde en hongerige dagen aan. Uiteindelijk werden twee inwoners op 13 mei de
Willemsbrug over gestuurd met het verzoek aan kolonel Scharroo om de gevechten
te staken om de bevolking van het Noordereiland te sparen. Ze werden echter
teruggestuurd zonder de kolonel ook maar gesproken te hebben. Een dag later
mochten vrouwen, kinderen en bejaarden alsnog het eiland verlaten naar het
zuiden van de stad.
Niet
alleen de Waalhaven en het Noordereiland werden ingenomen. In de ochtend van 10
mei landden twaalf vliegbootjes op de Maas. De Duitse soldaten die hieruit
kwamen hadden kleine rubberbootje bij zich en slaagden er zo in enkele
strategische punten op de noordelijke oever (de Boompjeskade en Maaskade) in te
nemen. De Duitse soldaten konden nu zonder veel problemen de noordelijke
bruggenhoofden van de Willemsbrug innemen. Het Nederlandse leger had verzuimd
om springstoffen aan te brengen op de Maasbruggen, om die op te kunnen blazen
als de Duitsers naderden. Men was namelijk bang voor voortijdige ontploffingen.
Met de bruggen nog in tact en zowel de noordelijke als zuidelijke
bruggenhoofden in handen leek de weg naar het stadscentrum open te liggen, maar
de Duitse troepen zouden hier op fel verzet stuiten. Vanaf de noordoever van de
Maas werden de bezetters door de Nederlandse mariniers echter zwaar onder vuur
genomen, waardoor de Willemsbrug onmogelijk over kon worden gestoken en de
opmars stagneerde. De Duitse soldaten hadden weliswaar enkele strategische
posities op de noordoever in handen, maar zaten hier klem tussen de oprukkende
Nederlandse troepen. De mariniers wisten hen zelfs uit een ingenomen hotel te
verdrijven.
In
de nacht van 10 op 11 mei namen de Duitsers het grote passagiersschip ‘Statendam’
van de Holland-Amerikalijn in, dat lag aangemeerd aan de Wilhelminakade. De
Duitsers installeerde een mitrailleurpost aan dek, om vanaf het water de
verdedigers van de stad te kunnen bestoken. Beschietingen door het Nederlandse
leger resulteerden in een voltreffer op het schip. De ‘Statendam’ vloog in
brand en zou voor veel rookontwikkeling zorgen, die nog dagen bleef hangen.
Tussen
10 en 14 mei voerde de Duitse Luftwaffe verder zo’n 20 bombardementen uit op
strategische gebouwen in Rotterdam, met (burger)slachtoffers als gevolg. Op de
11e werden de politiekazerne aan de Westersingel en het Franciscanerklooster
gebombardeerd, omdat hier veel militairen waren ingekwartierd. Bij dit
bombardement vielen 40 doden. Op 12 mei (het ‘Pinksterbombardement’) werden
onder andere de treinstations van Rotterdam gebombardeerd. Enkele bommen kwamen
per abuis terecht op Diergaarde Blijdorp, die toen nog vlakbij het centraal station
Delftsche Poort te vinden was. Er kwamen dieren om bij het bombardement en ook
wisten enkele dieren te ontsnappen. Het leger gaf opdracht om de gevaarlijke
roofdieren af te maken, om te voorkomen dat die bij nieuwe bombardementen de
stad onveilig zouden kunnen maken.
Met
het zuidelijk deel van de stad én de belangrijke Masbruggen stevig in Duitse
handen, vormden de noordelijke bruggenhoofden bij de Maas het middelpunt van
felle gevechten tussen de bezetters en Nederlandse soldaten. Toen op 13 mei het
bericht kwam dat er een pantserdivisie op weg was naar Rotterdam om via de
bruggen een doorbraak te forceren, werd er een wanhopige tegenaanval gedaan. De
Nederlanders zagen in dat ze de brug zelf onmogelijk konden heroveren en
bedachten het plan om dan in ieder geval de bruggenhoofden terug te veroveren
en de bruggen op te blazen. De mariniers die om 3 uur ’s nachts hun dappere
aanval inzetten, hadden echter geen succes. De aanval was slecht voorbereid en
een goede coördinatie van de aanval ontbrak. Net toen een groep Duitse soldaten
die zich in een van de gebouwen aan de kade had verschanst zich wilde
overgeven, trokken de mariniers zich terug. Met de tanks op komst leek het een
onmogelijke klus te gaan worden om inname van de stad te voorkomen.
Maar
het verzet van het Nederlandse leger bleef ongekend fel, niet alleen in
Rotterdam overigens. Van de geplande snelle opmars door ons land was inmiddels
geen sprake meer. Omdat er bij Rotterdam maar geen doorgang kwam voor de Duitse
tanks, werd uiteindelijk de Luftwaffe te hulp geroepen. Göring steunde het plan
om een eskadron van 90 Heinkel-bommenwerpers op weg te sturen naar Rotterdam,
om daar met een kort bombardement het verzet te breken.
In
de tussentijd werd in Rotterdam zelf onderhandeld tussen de Nederlandse en
Duitse commandant. Schmidt bereidde een beslissend offensief op de stad voor,
maar wilde het Nederlandse leger nog één kans geven om de stad ongeschonden aan
hem uit te leveren. Daarvoor stuurde hij om 9:00 op een eenvoudig stuk papier (“een vodje papier” zou een betrokkene
het genoemd hebben) een niet-ondertekende verklaring naar kolonel Scharroo, waarin
stond dat de stad volledig verwoest zou worden als zij zich niet overgaf. Het
is overigens maar de vraag of Schmidt gezien het geplande offensief op de
hoogte was van de plannen van het opperbevel in Duitsland voor een zwaar
bombardement op het stadshart van Rotterdam. Mogelijk ging Schmidt uit van
slechts een ondersteunend tactisch bombardement op de verdedigende troepen aan
de rivier.
De
Nederlanders kregen in ieder geval tot 12:30 om te capituleren. Scharroo, die
het “vodje papier” tussen 10:00 en 10:30 onder ogen kreeg, had hier weinig oren
naar. Niet verwonderlijk aangezien ze er tot nu toe zo succesvol in waren
geslaagd de Duitsers de toegang tot de stad te ontzeggen en er versterkingen in
aantocht waren. Zijn strategie (goedgekeurd door opperbevelhebber generaal
Winkelman in Den Haag) was dan ook: tijdrekken. Scharroo stuurde kapitein Jan
Dam Backer met een antwoord naar een op dat moment leegstaande melksalon aan de
Prins Hendrikkade op het Noordereiland. Hier ontmoette Backer om 12:15 de
Duitse bevelhebber en gaf de boodschap van Scharroo door: het ultimatum kon
niet in overweging worden genomen omdat het niet ondertekend was. “Alvorens
een dergelijk voorstel in overweging te kunnen nemen, moet dit mij bereiken,
voorzien van Uw militaire rang, Uw naam en Uw handtekening.”
De
Rotterdamse burgemeester Oud, ook op de hoogte van het ultimatum, besloot de
stad niet te ontruimen. Er was eenvoudigweg te weinig tijd en er waren te
weinig vluchtroutes om de bewoners van de stad te evacueren. Als de straten
volgepropt waren met burgers zou dat het aantal slachtoffers bij een
bombardement alleen maar vergroten, zo meende hij.
Ondanks
de afwijzing van het ultimatum, zag Schmidt blijkbaar perspectieven om capitulatie
zonder verder bloedvergieten af te dwingen. Om 12:00 gaf hij het bevel om de aanval
uit te stellen. Dat hield onder andere ook in dat ook het geplande bombardement
voorlopig niet door mocht gaan. Schmidt schreef vervolgens een ditmaal wél ondertekend
briefje naar de Nederlandse kolonel waarin het capitulatieverzoek werd herhaald
en verschoof het ultimatum naar 16:20. De vliegtuigen waren echter al onderweg
en radiocontact met het eskadron bleek niet meer mogelijk. Bij hen was het
bericht dat de aanval voorlopig in de ijskast werd gezet dus niet doorgekomen. Toen
Backer de melksalon om 13:20 verliet, hoorde hij de vliegtuigen al aankomen.
De
Duitse commandant was onaangenaam verrast door de komst van de bommenwerpers,
die hij na zijn telegram immers niet meer had verwacht. Hij moest er nu zelf
ervoor zorgen dat het bombardement werd tegengehouden. Daarom vuurde hij rode
lichtkogels af toen de vliegtuigen, gesplitst in twee eskadrons, de stad
naderden. Dit lichtsignaal betekende ‘niet bombarderen’ (al zijn er ook
historici die hard proberen te maken dat de lichtsignalen alleen bedoeld waren
om de positie voor het bombardement aan te geven). Schmidt schijnt hierbij
gezegd te hebben: “Um Gotteswill, das
gibt ein Katastrophe!” Het zuidelijk eskadron zag het signaal bijtijds en
keerde om zonder de bommen op Rotterdam te laten vallen. Om
ontploffingsrisico’s bij landing te voorkomen, dropten de Heinkels hun bommen echter
wel elders: bij tactische doelen in Hoeksche Waard, Strijen en Strijensas. Hier
vielen enkele doden en gewonden.
Het
oostelijk eskadron had de rode lichtkogels vermoedelijk niet gezien. De
rookwolken die de brandende ‘Statendam’ uitbraakte (en de rook van branden
elders in de stad) kunnen het zicht van de piloten ernstig gehinderd hebben. Hoe
dan ook, zij vlogen door en wierpen hun bommen af boven het hart van Rotterdam.
De eerste bommen vielen om 13:27. Dertien minuten later was het bombardement
voorbij en was het hart van Rotterdam veranderd in een brandende puinhoop.
Het
gevolg was desastreus. Het centrum en het gebied net ten noorden van de
stadskern lagen volledig in puin. Ongeveer 260 hectare van de oude binnenstad
werd verwoest door de bommen en de vernietigende branden die ontstonden. Meer
dan 25.000 woningen werden verwoest en 11.000 andere gebouwen. Meer dan 80.000
Rotterdammers waren dakloos geworden. In totaal kwamen tegen de 900 inwoners
van de stad om bij het bombardement. Uiteraard werd dit aantal in de
Nederlandse propaganda na de overgave schromelijk overdreven, er werd zelfs
gesproken van 30.000 slachtoffers.
Na
het ontploffen van de bommen braken overal in het centrum grote branden uit,
aangewakkerd door de harde wind. De brandweer stond machteloos. Het blussen van
de branden werd bemoeilijkt doordat een hoofdleiding was getroffen, het
brandslangenmagazijn was verwoest en omdat de binnentrekkende tanks de
uitgerolde slangen vernielden. Vanuit de hele regio werden brandweerkorpsen
ingezet om de branden onder controle te krijgen. Twee dagen later leek het vuur
onder controle. Maar pas in augustus 1940 waren de laatste branden definitief geblust.
Sinds
2010 wordt de ‘brandgrens’ gemarkeerd door een serie lampjes in de bestrating
bestaand uit vlammen, waarin het silhouet van gebouwen, een bommenwerper en het
beeld van Zadkine zijn te herkennen. ’s Avonds worden de vlammetjes (rood)
verlicht, maar dat heb ik zelf helaas niet kunnen zien. Als je op dit punt
staat, dan zie je duidelijk het verschil in de bebouwing: de gebouwen links van
de brandgrens zijn naoorlogs, terwijl de gebouwen aan de rechterzijde beduidend
ouder zijn omdat ze aan de vlammen ontsnapt zijn.
Voor
Scharroo volgde een zeer moeilijke beslissing. Contact met het opperbevel in
Den Haag was niet meer mogelijk, dus de kolonel moest zelf een beslissing nemen
met betrekking tot overgave. Het gruwelijke bombardement deed hem met tranen in
de ogen besluiten om te capituleren. Kort voor het verstrijken van het tweede
ultimatum (om 15:50) bood Scharroo dan ook op het Noordereiland de overgave van
Rotterdam aan. Hiermee werd een tweede bombardement voorkomen, een nieuw
eskadron was alweer onderweg naar de havenstad. In de loop van de avond trokken
Duitse troepen de Willemsbrug over om de stad in te nemen.
Generaal
Winkelman keurde de capitulatie van Rotterdam uiteindelijk goed, maar weigerde
tot algehele overgave over te gaan. Hij wilde de strijd tegen de Duitsers
voortzetten. Die dreigden echter om ook Utrecht met een bombardement te
verwoesten. Dit gaf voor Winkelman de doorslag en met tegenzin gaf Nederland de
strijd op. Alleen in Zeeland werd nog niet officieel gecapituleerd, want daar
vonden nog altijd felle gevechten plaats tussen Franse en Duitse soldaten. Ook
hier werd het verzet uiteindelijk gebroken door een bombardement van de
Luftwaffe. Het historische stadscentrum van Middelburg raakte hierbij zwaar
beschadigd. Niet alleen door de schade die de bommen aanbrachten, maar net als
in Rotterdam vooral ook door de branden die waren ontstaan en die niet meer
geblust konden worden. Op 27 mei was uiteindelijk heel Nederland bezet.
Terug
naar Rotterdam. Toen de Duitsers bezit hadden genomen van de verwoeste stad,
hadden ze het nodige puin te ruimen en de nodige problemen op te lossen. Veel
belangrijke gebouwen liepen zware schade op of waren volledig verdwenen. Het
Centraal Station, het Hoofdbureau van Politie en de oude Willemsbrug konden na
herstelwerkzaamheden weer in gebruik worden genomen door de Duitsers.
Diergaarde Blijdorp werd vervroegd verhuisd naar de huidige locatie die toen al
in aanbouw was. Veel stadsgrachten (waaronder de Blaak en Schie) werden gedempt
met het puin van de verwoeste gebouwen. Het stadhuis, het postkantoor en het
Witte Huis in de Oude Haven (ooit het hoogste gebouw van Europa) behoorden tot
de gebouwen die het bombardement hadden overleefd. Het stadhuisplein, dat een
grote kale vlakte was geworden, zou in 1943 een bijzondere bestemming krijgen.
Het werd (net als diverse parken) gebruikt als landbouwgrond om de
voedseltekorten te kunnen bestrijden.
Behalve
het opruimen van de rotzooi was er nog de vraag: wat te doen met die bijna
80.000 dakloze Rotterdammers? Een deel van hen vond onderkomen bij familieleden
of vrienden. Of zelfs bij wildvreemden die hen een plekje op zolder of in de
schuur wilden geven. Daarnaast gingen de Duitsers over tot verplichte
inkwartiering: Rotterdamse huizenbezitters konden worden gedwongen om dakloze
stadgenoten in hun huishouden op te nemen. Mede hiervoor werden drie gemeenten
(IJsselmonde, Overschie en Hillegersberg) geannexeerd, waar vele daklozen
zouden worden ondergebracht.
Het
grootste probleem vormde de grote groep daklozen uit de achterbuurten van
Rotterdam. Voor hen moest een andere oplossing komen, omdat ze volgens de
bezetters te asociaal waren om door anderen te worden opgevangen. Op diverse
plaatsen werden daarom in allerijl ‘nooddorpen’ gebouwd (met namen als het Drentse
Dorp en het Gelderse Dorp). Met name in het Drentse Dorp aan de Wilhelminakade
waren de leefomstandigheden droevig: hier waren de allerarmsten en meest
asociale daklozen weggestopt in piepkleine, overbevolkte houten huisjes. Bij de
bevrijding in 1945 schrokken de Canadese soldaten die dit nooddorp bereikten
van de erbarmelijke toestand waarin de bewoners verkeerden.
Naast
huisvesting hoefde de dakloze Rotterdammers overigens niet op veel extra hulp
van de Duitsers te hopen, ze waren vooral op zichzelf aangewezen.
De
heropbouw van het stadshart van Rotterdam had nog de nodige voeten in aarde. Al
direct na het bombardement stelde generaal Winkelman een Rijkscommissaris voor de
Wederopbouw aan, een zekere Johan Ringers. De Adviesdienst Stadsplan Rotterdam
(ASRO) onder leiding van architect Willem Gerrit Witteveen werd belast met het
ontwerpen van een plan voor de nieuwe binnenstad. Dat plan kwam er al snel en
was er meteen op gericht om een aanzienlijke vooruitgang te brengen in de
verkeersdoorstroming die voor de oorlog nogal problematisch was. Maar het plan
was niet onomstreden, vooral omdat Witteveen koos voor traditionele in plaats
van moderne architectuur (wat met name gewild was bij veel grote industriëlen
die hun kantoorpanden kwijt waren geraakt). Door al het geruzie raakte
Witteveen overspannen en Ringers werd door de Duitsers als gijzelaar
geïnterneerd. De verantwoordelijkheid voor de heropbouw kwam nu in handen van
industrieel Cees van der Leeuw. Die was, zoals veel andere industriëlen die bij
het bombardement hun kantoren kwijtraakten, wél een liefhebber van moderne
architectuur en zorgde ervoor dat onder leiding van stadsarchitect Cornelis van
Traa de nieuwe binnenstad een eigentijdse aanblik zou krijgen. Het stratenplan
dat Witteveen had getekend kon echter niet echt meer worden aangepast en zou de
basis blijven vormen van de nieuwe indeling van het centrum. De historie was
uit het centrum verdwenen.
Terwijl
ik op de sierlijke Erasmusbrug sta en de harde wind tegen me aan beukt,
bewonder ik de skyline van de nieuwe stad. Ik Kijk om me heen en zie al die
historische plekken uit het verhaal: de bruggenhoofden bij het Noordereiland en
de Maaskade, de Wilhelminakade waar ooit de brandende ‘Statendam’ voor hevige
rookontwikkeling zorgde, de Prins Hendrikkade waar de Duitse commandant nog
wanhopig probeerde het bombardement af te blazen… En natuurlijk de veelheid aan
moderne, hoge gebouwen, zo typerend voor het nieuwe Rotterdam. Het slaande hart
waar ooit een gat was…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten