maandag 1 september 2014

Goejanverwellesluis: de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen (1787)



Terwijl ik op een bewolkte zomerdag over een oud jaagpad langs de Hollandse IJssel loop, voelde ik me even het ‘Sinjoorke’ uit het boek Stad in de Storm van Thea Beckman, als kind een van mijn favoriete schrijvers. Het ‘Sinjoorke’, oftewel Joris Niemandszoon, was in dat verhaal de jager (bestuurder) van de trekschuit die heen en weer voer over de Hollandse IJssel tussen Utrecht en Rotterdam. Nu is de Hollandse IJssel een weliswaar pittoresk maar onbeduidend riviertje, maar destijds was het een belangrijke verbindingsweg tussen Utrecht en de randstad.
Terwijl ik door het gras langs de kade van de rivier ploeg, probeer ik me voor te stellen hoe het er 350 jaar geleden moet zijn geweest: de platte trekschuit in de rivier met aan boord gezellig kletsende, rokende of kaartende passagiers; een sterk paard dat langs de oever over het jaagpad liep en de schuit in een traag tempo over de Hollandse IJssel trok, aangespoord door het ‘Sinjoorke’. In het begin van Stad in de storm was Joris Niemandszoon op weg van Utrecht naar Oudewater toen de hoofdpersoon van het boek hem ontmoette. Zelf loop ik iets verder op de route van de trekschuit, ik wandel namelijk van het pittoreske Oudewater (bekend van de heksenwaag) naar Haastrecht. Het oude jaagpad is niet veel meer dan een smalle doorgang tussen de planten, nu ook nog eens behoorlijk blubberig door de vele regenval van de afgelopen weken. Onderweg is het heel rustig. Af en toe komt er eens een bootje voorbij varen, ik kom een echtpaar met hond tegen én een verdwaalde ruiter, maar dan zonder trekschuit eraan vast. Ik kan me bijna niet voorstellen dat dit verwilderde pad ooit een belangrijke verkeersader is geweest.

Ongeveer halverwege de weg naar Haastrecht kom ik terecht in het gehucht Hekendorp. Daar stuit ik op de Goejanverwellesluis. Het is niet meer dan een kleine schutsluis in de Hollandse IJssel, genoemd naar het buurtschap Goejanverwelle dat tegenwoordig bij Oudewater hoort. Dit buurtschap dankt haar naam aan de 15e eeuwse landeigenaar Goe Jan Verwelle, althans volgens de meest aannemelijke verklaring. Het is een plek waar ik waarschijnlijk nooit van m’n leven aandacht aan zou hebben besteed of zelfs maar zou zijn gekomen, ware het niet dat er hier in 1787 (ruim een eeuw nadat het Sinjoorke er met de trekschuit langs kwam) een historische gebeurtenis plaats heeft gevonden. Tenminste, dat is wat er in de meeste geschiedenisboeken vermeld staat. In werkelijkheid speelde het belangrijkste deel van verhaal dat ik uiteraard zo ga vertellen zich een eindje verderop af, vlak voor Haastrecht aan de Vlist (een zijriviertje van de Hollandse IJssel). Die plek heb ik uiteraard ook even bezocht, maar laat ik maar net doen alsof de Goejanverwellesluis toch echt het stralend middelpunt vormde van een verhaal uit een revolutionaire tijd: de aanhouding van Wilhelmina van Pruisen.

We gaan een flink eind terug in de tijd, naar 1787, en komen midden in een politiek zeer onrustige tijd terecht. Niet alleen in de Republiek (zoals Nederland op dat moment genoemd werd), maar in heel Europa. Onder invloed van de Verlichting werd het volk in vele landen opstandig en nam het de wapens op tegen de rijke, allesbepalende bovenlaag van de samenleving (de koning en de hoge adel). Het was de tijd van de patriotten: de vaderlandslievende burgers die naar eigen zeggen in tegenstelling tot de heersende kliek wél het beste voor hadden met het vaderland. Zij streden voor gelijkheid van alle mensen en meer politieke inspraak voor het volk. In Amerika hadden de Verenigde Staten zich zo’n 10 jaar daarvoor onafhankelijk verklaard en vrijgevochten van Engeland. Daarmee waren zij hét voorbeeld van geslaagd patriottisme. En in Frankrijk zou het patriottisme in 1789 leiden tot de bloedige Franse Revolutie, waarbij koning Lodewijk XVI werd afgezet en zijn hoofd verloor onder de guillotine.

In tegenstelling tot de meeste Europese landen had de Republiek geen koning of koningin die het land regeerde. In de 16e eeuw had men besloten dat men niets meer te maken wilde hebben met de Spaanse koning die op dat moment de baas was in ons land. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd uitgeroepen en zou geregeerd gaan worden door een verzameling volksvertegenwoordigers, de Staten-Generaal. Toch ontstond er in de Republiek een soort van vorstelijk leider, die ‘stadhouder’ werd genoemd. Het waren de nazaten van Willem van Oranje, leider van de Opstand tegen de Spaanse koning, die deze functie bekleedden. De stadhouder was op de eerste plaats aanvoerder van het leger, maar was ook het politiek tegenwicht voor de regenten die de Republiek bestuurde. Het gewone volk had vaak niets op met de rijke bovenlaag van regenten, waardoor de Oranje-stadhouders op veel bijval uit het ‘gepeupel’ kon rekenen. De stadhouder zou er wel voor zorgen dat de regenten niet alleen maar aan zichzelf dachten. De stadhouders Willem IV en Willem V zouden echter niet veel veranderen aan de macht van de regenten en hadden eigenlijk maar weinig oog voor de belangen van het gewone volk. Daarmee legden ze de kiem voor het ontstaan van de patriottenbeweging in de Republiek.

Eerst maar eens naar die Willem V kijken. In 1751 overleed stadhouder Willem IV, die altijd een zwakke gezondheid had gehad. Omdat het stadhouderschap inmiddels erfelijk was verklaard voor de Oranje-Nassaus, zou zijn zoon Willem V hem op moeten volgen. Er was echter een klein probleem: Willem V was pas drie jaar oud. Tot hij meerderjarig was moest er een regent voor hem de Republiek besturen. Eerst nam Willems moeder Anna van Hannover de honneurs voor hem waar en na haar dood in 1759 was het de Duitse hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbüttel, ooit al vertrouweling van Willem IV, die als ‘besturend voogd’ op mocht treden. ‘De Dikke Hertog’, zo luidde de bijnaam van Brunswijk, die niet bijster geliefd was bij het volk. In 1766 werd Willem dan eindelijk meerderjarig verklaard en mocht hij zelf de touwtjes in handen nemen. Daar was Willem echter niet onverdeeld enthousiast over. Hij had een zeer weifelachtig en weinig krachtdadig karakter en had ook niet bepaald de ambitie om stadhouder te zijn. De kersverse stadhouder stelde daarom Brunswijk, die hij zag als zijn tweede vader, aan als raadsman. En tekende in het geheim een akte waarin de hertog weliswaar de belangrijkste adviseur van de prins zou blijven, maar nooit verantwoordelijk zou kunnen worden gesteld voor welk besluit dan ook. Als er iets mis zou gaan, zou de stadhouder alle blaam krijgen en kon Brunswijk zijn handen in onschuld wassen. Zo maakte de Dikke Hertog slim misbruik van de onzekerheid (en onkundigheid?) van zijn protegé. Naast de hertog van Brunswijk kwam er nog iemand in de directe omgeving van Willem die veel invloed uit zou oefenen op zijn politiek. In 1767 trouwde hij namelijk met Wilhelmina van Pruisen, de zus van de toekomstige koning van Pruisen, Frederik Willem. Deze pittige, doortastende dame die blaakte van het zelfvertrouwen moest tegenwicht gaan bieden aan het eeuwige getwijfel van Willem. En deze Wilhelmina is de eigenlijke hoofdrolspeler van het verhaal over Goejanverwellesluis.

Dat verhaal begint in 1781. In de nacht van 25 op 26 september 1781 werd er in de grote steden vanuit geblindeerde koetsen een anoniem pamflet verspreid getiteld “Aan het Volk van Nederland”. Duidelijk geschreven door een patriot. Het pamflet kondigde een zeer moeilijke tijd voor Willem V aan. De Republiek was door wapensmokkel naar de opstandige kolonisten in Amerika weer eens in oorlog geraakt met Engeland. En deze Vierde Engelse Oorlog verliep rampzalig voor de Republiek, de ooit zo befaamde Nederlandse marine moest zijn meerdere erkennen in de Engelsen. En dat had grote economische gevolgen voor het land: de kust werd geblokkeerd en de Nederlandse handelsvloot kreeg stevige klappen te verwerken. In het beruchte pamflet kregen de stadhouder en diens adviseurs de schuld in de schoenen geschoven van zo’n beetje alles wat er maar mis ging in de Republiek. En dat terwijl de prins en Brunswijk zoveel mogelijk hadden getracht Engeland te vriend te houden (zij waren van mening dat de Republiek niet tegen de Engelsen opgewassen zou zijn) en juist de Amerika-gezinde patriotten enthousiast waren over een oorlog tegen de Engelse koning…
De Oranjes, maar ook de regenten, werden in het pamflet afgeschilderd als een groep despoten, die er alles aan deden om het volk hun vrijheden af te pakken. Ook het privé-leven van Willem V werd openlijk bekritiseerd (onder andere openbare dronkenschap en een verhouding met een adellijke dame komen aan bod). De anonieme auteur riep op tot grootscheepse hervormingen: het volk van de republiek moest haar lot maar eens in eigen hand nemen en zich ontdoen van de stadhouder! Het pamflet werd onmiddellijk verboden, maar desondanks verschenen er meerdere herdrukken en werd het door velen gelezen. Terecht was men bevreesd dat het pamflet de aanzet zou zijn tot onlusten en oproer… Voor de patriottenbeweging was “Aan het volk van Nederland” een soort van Bijbel, die leidend zou worden voor hun strijd tegen de prinsgezinden. Een burgeroorlog was in de maak. Zo werd in het pamflet het volk opgeroepen om zich te bewapenen. En dat gebeurde ook. Op steeds meer plaatsen verschenen de zogenaamde vrijkorpsen, genootschappen van gewapende burgers die eigen uniformen ontwierpen en samen exerceerden. Zij vormden het tegenwicht voor het leger en de plaatselijke schutterijen, die achter de prins stonden. De verschillende vrijkorpsen kwamen bijeen voor landelijk overleg en vormde zo als het ware een patriotse politieke partij. In diverse steden werden prinsgezinde regenten vervangen door patriotten, al dan niet onder dreiging van de daar aanwezige vrijkorpsen. Daar waar de patriotten aan de macht kwamen, werden vaak alle oranje-uitingen verboden: het dragen van oranje kleding of lintjes, het drinken van oranjebitter, et cetera. Opstootjes tussen oranjegezinden (vooral afkomstig uit de laagste klassen van de samenleving) en patriotten kwamen overal voor, het land was verdeeld.

Willem leek zijn grip op het volk en het bestuur van zijn land te verliezen. In 1784 raakte de stadhouder ook nog eens een belangrijke bondgenoot en adviseur kwijt. De patriotse pers kwam achter de geheime akte die Brunswijk macht maar geen verantwoordelijkheid gaf. Het gevolg was dat de impopulaire hertog linea recta het land uit werd gezet. De patriotten stelden vervolgens voor om een raad in te stellen die Willem zou ondersteunen bij het bestuur van de Republiek. Zijn vrouw Wilhelmina mocht ook deel uitmaken van deze raad. Maar Willem deed waar hij goed in was: aarzelen. Het bleek de laatste kans die patriotten de stadhouder wilden geven om samen het bestuur van het land te regelen. Het uitblijven van een beslissing zorgde ervoor dat de patriotten dan zelf maar het heft in handen namen.
Op 4 september 1785 barstte de bom. Op deze zondag hield de stadhouder zoals gebruikelijk ’s middags inspectie van de wacht op het Plein in Den Haag. Vrijkorpsen uit de omgeving hadden deze dag aangegrepen om de inspectie te bezoeken en daar wat olie op het vuur te gooien. De aanwezigheid van de vrijkorpsen leidde inderdaad tot gewelddadige rellen, omdat oranjegezinden het niet pikten dat de provocerende patriotten hun stadhouder aan het uitschelden waren. En wie kreeg de schuld van de rellen? Juist, Willem V. Hij, als aanvoerder van het leger, had direct in moeten grijpen toen er een vijandigheden ontstonden. Blijkbaar kon de stadhouder al niet eens de orde handhaven in de hofstad, hoe moest hij dan het leger leiden in landelijke aangelegenheden? De Staten van Holland, met daarin overwegend patriotse regenten, greep de gelegenheid aan om zelf het commando over het leger over te nemen. Deze beslissing leidde tot een woede-aanval bij Willem, die zijn spullen pakte en een paar dagen later (op 15 september) Den Haag verliet.

Via Friesland en paleis Het Loo kwam Willem met zijn gezin en hofhouding in 1786 uiteindelijk terecht in Nijmegen. Daar nam hij zijn intrek in het Valkhof, een betrouwbare, veilige middeleeuwse burcht. De keuze voor Nijmegen was niet toevallig: niet alleen was de provincie Gelderland oranjegezind, de stad lag daarnaast dichtbij de grens met het westelijk deel van Pruisen. Mocht de grond de stadhouder te heet onder de voeten worden, dan kon hij snel vluchten naar het land waar zijn zwager Frederik Willem inmiddels koning was geworden.
In Nijmegen toonde Willem voor het eerst wat strijdlust. Hij stuurde zijn troepen naar de Gelderse plaatsjes Hattem en Elburg, waar patriotten het bestuur van de stad over hadden genomen. Die patriotten gingen er snel vandoor, maar de actie leidde tot grote woede onder de patriotten overal in het land. In de jaren die volgden bleef Willem waar hij was en bezag hij van een afstandje de burgeroorlog waar de Republiek in terecht was gekomen. Want overal brak de strijd tussen patriotten en oranjegezinden nu volop los. Prinsgezinde legers en vrijkorpsen namen de wapens tegen elkaar op.

Uiteindelijk werd het Willem dan toch te gortig en besloot hij dat het tijd werd om een poging te wagen de touwtjes weer in handen te krijgen. De patriotten moesten worden gestopt en de stadhouder moest zijn oude positie weer terugkrijgen. Maar hoe? Halverwege 1787 leek de tijd rijp om terug te slaan. Willems adviseurs raadden de stadhouder aan om terug te keren naar Den Haag en vanuit deze verdeelde stad een contrarevolutie te ontketenen. Maar uiteraard had Willem daar zelf zo zijn bedenkingen bij. Hij wilde alleen terugkeren naar Den Haag als hij persoonlijk door de Staten van Holland uitgenodigd zou worden om terug te keren. Uiteraard waren de Staten dat niet uit zichzelf van plan, dus die moesten daarbij een duwtje in de rug krijgen. Wilhelmina bood haar man aan om dat duwtje te gaan geven. Geërgerd door het getreuzel van haar echtgenoot wilde zij wel naar Den Haag afreizen om daar het oranjegezinde deel van de Staten van Holland over te halen om zogenaamd namens de hele Staten de Oranjeprins te verzoeken om terug te keren. Een beetje vreemd, want ze waren in de minderheid, maar waren die patriotten niet op onwettige wijze aan de macht gekomen?
Nog altijd had Willem echter zo zijn bedenkingen. Daarom stuurde hij eerst een van zijn vertrouwelingen, Gijsbert Karel van Hogendorp, naar Den Haag om de stemming onder de oranjegezinde bestuurders te peilen. En die kwam terug met goed nieuws: de orangisten hadden wel oren naar het plan van Wilhelmina. Nu ging de stadhouder, hoewel waarschijnlijk nog altijd aarzelend, akkoord. Dat Wilhelmina lef had blijkt wel uit het feit dat ze zonder militaire escorte op pad ging. Ze ging op weg met slechts twee rijtuigen (met zes paarden per koets), met daarin enkele hoogwaardigheidsbekleders uit de prinselijke hofhouding.

De reis van Wilhelmina had eigenlijk geheim moeten blijven, om te voorkomen dat de patriotten zich ermee zouden gaan bemoeien. Maar die waren ook niet van gisteren. De komst van Van Hogendorp naar Den Haag was niet onopvallend gebleven. En ook de voorbereidingen voor de reis wekten argwaan: overal langs de route moesten paarden worden neergezet, zodat Wilhelmina de tocht in één dag kon maken. En het waren veel paarden! Iemand die zoveel paarden nodig had om te reizen, moest wel een belangrijk persoon zijn. Zou de stadhouder zelf van plan zijn om op reis te gaan?
Al eerder hadden de Hollandse patriotten uit voorzorg op de grens van Holland met Utrecht en Gelderland een verdedigingslinie in gereedheid gebracht. Zij wilden voorkomen dat de stadhouder ooit terug zou keren naar Holland.

De route van Wilhelmina liep langs de Hollandse IJssel (daar waar ik zelf aan het wandelen ben geweest) en zou zo langs Gouda gaan. Bij de Goejanverwellesluis werd de grens bewaakt door het Goudse Vrijkorps ‘Eendracht maakt macht’, onder leiding van Johan de Lange, heer van Wijngaarden en Ruigebroek. De Goejanverwellesluis lag bij het piepkleine gehucht Hekendorp, net iets ten oosten van Gouda. De sluis maakte onderdeel uit van de Hollandse Waterlinie en zou bij een vijandelijke invasie gebruikt worden om het land onder water te zetten en zo een vijandelijk doortocht naar Holland te voorkomen. Daarom werd de sluis goed bewaakt door de patriotse vrijkorpsen. ‘Eendracht maakt macht’ was al eerder naar Hekendorp gekomen en had daar de naast de sluis gelegen kaasboerderij van Adriaan Leeuwenhoek als hoofdkwartier in gebruik genomen. Toen hen het bericht bereikte dat er een mysterieus maar voornaam reisgezelschap vanuit Nijmegen onderweg was, besloot De Lange om deze reizigers te gaan onderscheppen. In de vroege ochtend van 28 juni stuurde hij een groep van 16 man onder leiding van kapitein Cornelis van Leeuwen op pad naar het riviertje de Vlist, ergens tussen Schoonhoven en Haastrecht in. Sergeant Adam Schouten (in het dagelijks leven een eenvoudige pijpmaker) ging met een deel van de groep vooruit om een hinderlaag te leggen. Ze verborgen zich langs de weg en riepen de hulp in van een boer, die een seintje zou geven als de reizigers naderden. Dat seintje kwam in de loop van de middag.

Toen de koetsen naderden, sprongen de patriotten tevoorschijn uit hun hinderlaag en dwongen de rijtuigen tot stoppen. Sergeant Schouten vroeg de koetsier van het voorste rijtuig wie hij vervoerde. Daarop volgde een lijst met namen en titels van de inzittenden, maar dat het was voor Schouten onmogelijk om die allemaal te onthouden. Daarom verzocht hij de koetsier om de namen op te schrijven. De man op de bok was inmiddels zijn geduld echter al verloren en schreeuwde woedend dat hij de hoogste officier wilde spreken. Daar wilde Schouten best aan mee werken, maar dan niet op de manier die de koetsier waarschijnlijk bedoeld had. Schouten schijnt gezegd te hebben: “U kunt hier uitstappen en met mij meegaan, dan zal ik u bij mijn officier brengen.” En zo geschiedde. Wilhelmina en haar gezelschap werden, lopend, naar Van Leeuwen gebracht. Die liet blijken dat hij niet van plan was om de reizigers zo maar door te laten. Maar ze mochten onder begeleiding van het vrijkorps, stapvoets, verder rijden.

En zo werd Wilhelmina uiteindelijk naar de kaasboerderij bij de Goejanverwellesluis gebracht. Het moet een gespannen sfeer zijn geweest in de rijtuigen tijdens de tocht van ongeveer een uur. Door wie waren ze aangehouden en wat waren ze met hen van plan?
Bij de sluis werden Wilhelmina en haar gezelschap opgewacht door ene Daniël van Genderen. Die hielp hen met een pont over de Hollandse IJssel heen en begeleidde hen naar de boerderij. Dat deed hij overigens met getrokken sabel, wat tot afkeurende opmerkingen bij het prinselijk gezelschap leidde. Van Genderen bood eten, drinken en rookwaren aan, maar Wilhelmina was niet van plan hierop in te gaan en liet zelf eten en drinken uit haar koets komen. Na de getrokken sabel beging de eenvoudige kleermaker Van Genderen weer een blunder: terwijl de prinses zat te eten schoof hij doodgemoedereerd bij haar aan aan tafel. Tegen elke hofetiquette in. Een (onbedoelde?) belediging voor de Oranjes.
In het hoofdkwartier van het vrijkorps wachtte De Lange ondertussen op orders van de Staten van Holland. En die kwamen na enkele uren binnen: prinses Wilhelmina kreeg geen toestemming om Holland binnen te gaan. Ze werd vriendelijk doch dringend verzocht om te keren en terug te gaan naar Nijmegen. Wilhelmina zag in dat ze zich in een kansloze positie bevond en reisde onverrichter zaken terug naar Nijmegen. De missie was mislukt.

Maar betekende dat dan ook het eind van de aspiraties van Willem V? Het antwoord is nee. Willem kreeg namelijk hulp vanuit het oosten. Wilhelmina schreef een boze brief aan haar geliefde broer Frederik Willem, waarin ze hem over de vernederende aanhouding berichtte. De Pruisische koning eiste vervolgens schriftelijk genoegdoening van de Staten van Holland, maar die kwam er niet. Frederik Willem stuurde daarom een leger van zo’n 20.000 man naar de grens met de Republiek, maar aarzelde om hen ook daadwerkelijk de grens over te sturen. De oranjegezinden stelden ondertussen alles in het werk om de hele affaire Goejanverwellesluis zo veel mogelijk op te blazen. Van alle kanten werd de Pruisische koning Frederik Willem door hen bestookt met propaganda, smeekbeden en verzoekschriften om zijn geliefde zuster te hulp te komen. Uiteindelijk liet Frederik Willem zich overhalen. Op 13 september marcheerden de Pruisische troepen het land binnen. De patriotten en hun vrijkorpsen zagen ook wel in dat zij geen partij zouden zijn voor de goedgetrainde Pruisische soldaten en zij sloegen in allerijl op de vlucht. Ongeveer 40.000 Nederlandse patriotten vluchtten naar de Zuidelijke Nederlanden of naar Noord-Frankrijk. Een week na de inval liet Willem V zich al weer toejuichen in Den Haag en nam hij alle functies en taken weer op zich die hem door de patriotten waren afgenomen. Na nog geen maand gaf tenslotte ook Amsterdam het verzet op en leek de tijd van de patriotten voorbij. Willem zat weer in het pluche en alles kon weer zo worden als het ooit was. Zijn kordate echtgenote en haar broer hadden het stadhouderschap gered. Hoopte hij.

Als Willem en Wilhelmina echter gedacht hadden van de patriotten af te zijn, dan vergisten ze zich. De uitgeweken patriotten maakten al snel plannen om terug te slaan. De Franse Revolutie van 1789, waarin Franse patriotten een einde maakten aan het koningschap van Lodewijk XVI, speelde hen mooi in de kaart. De nieuwe Franse regering vond namelijk dat de vrijheid, gelijkheid en broederschap die zij propageerden ook moest gelden voor de andere onderdrukte landen in Europa. En Frankrijk trok dan ook ten strijde tegen de andere grote Europese mogendheden. De Nederlandse patriotten formeerden in 1792 een eigen Bataafs Legioen en wisten na lang aandringen de Franse regering eindelijk zo ver te krijgen dat ze ook de Republiek zouden aanvallen. Op 1 februari 1793 verklaarde Frankrijk de oorlog aan Willem V. De Nederlandse bevolking werd opgeroepen om zich te bevrijden van de stadhouder. Het Bataafse Legioen, gesteund door het Franse leger onder leiding van generaal Pichegru, zou hen daar een handje bij komen helpen. Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan, want de Hollandse Waterlinie bleek een onneembaar obstakel voor de Fransen en patriotten. De bij oudere generaties welbekende zin “Wat nu? zei Pichegru” (mijn opa zei dat nog wel eens) vindt hier zijn oorsprong. Niet voor het eerst in de geschiedenis leek het water Nederland te zullen gaan redden. Maar toen kwam de winter 1794-1795 en die gaf het antwoord op de vraag van Pichegru. In die winter was het namelijk zó koud, dat zelfs de grote rivieren volledig dichtvroren. De Franse en Bataafse troepen konden over het stevige ijs de waterlinie oversteken en Holland binnenglibberen en -glijden. Willem begreep dat de Republiek nu geen schijn van kans meer had. En omdat de oorlog vooral tegen hem persoonlijk gericht was, hoopte hij het land verder leed te kunnen besparen door zelf in ballingschap te gaan. Op 18 januari 1795 ging hij in Scheveningen met zijn gezin aan boord van een vissersboot die hen naar Engeland zou brengen. Volgens een ooggetuigen verslag was prinses Wilhelmina hevig ontroerd bij het afscheid uit Den Haag.

Willem keerde nooit meer terug naar zijn geboorteland, hij overleed in 1806 in Brunswijk. Met de vlucht van de (laatste) stadhouder kwam er definitief een eind aan de Republiek der Verenigde Nederlanden. Die werd in eerste instantie omgedoopt tot de Bataafse Republiek, werd daarna het koninkrijk Holland (onder koning Lodewijk Napoleon), vervolgens een Franse provincie om uiteindelijk het Koninkrijk der Nederlanden te worden. Met de zoon van Willem V als eerste koning (Willem I).
En Wilhelmina, die onverschrokken vrouw die wel even naar Den Haag zou reizen om de terugkeer van haar besluiteloze man naar de hofstad mogelijk te maken? In 1813 keerde zij terug naar Nederland, waar zij de trots mocht aanschouwen hoe haar zoon Willem tot Soeverein Vorst werd gekroond. Ze bleef in Den Haag tot aan haar dood in 1820. Willem I eerde de vrouw die ooit een dappere reis zag stranden bij de Goejanverwellesluis door een munt te laten slaan met het opschrift “Deplorat patria matrem”. Oftewel: het vaderland betreurt zijn moeder.

Meer weten over Willem V en zijn strijd tegen de patriotten? Goed toegankelijk zijn bijvoorbeeld het boek “De tijd van pruiken en revoluties” van Arie Wiltschut en het magazine De 25 dagen van Nederland, deel 13: 16 september 1781 – Pamflet ‘Aan het volk van Nederland’”

maandag 11 augustus 2014

Rotterdam – Het Bombardement (1940)



Ze verbrandden steden als grofvuil.
Hun handen hingen schuil achter helse
Machines. Rouwnagels zonder rouw.

Geen graven. Alleen raven als roet.
En rook voor de zon.

Pijn verdicht tot een stille schreeuw
blijft voorgoed in ons haken.
Ik ken die schreeuw. Wie zijn

verleden niet kent,
begrijpt de toekomst niet.

Glimlachend ademt de stad.
Bij het slaande hart waar ooit een gat was,
bij deze smekende armen, zweren we nu.

De woorden zijn gloeiende
gloeiende kooltjes in ons oog:
nooit  meer  haat

Dit gedicht getiteld “14 mei 1940” van de Tsjechische dichteres Jana Beranová siert de gevel van het Maritiem Museum aan het Plein 1940. Op dit plein eindig ik een lange stadswandeling door Rotterdam, die me langs verschillende plekken heeft geleid die een rol hebben gespeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op Plein 1940 ga ik op een van de bankjes zitten, geef mijn vermoeide en pijnlijke voeten de gelegenheid om even tot rust te komen. En ik kijk naar het beeld dat midden op het plein staat, de verbeelding van het lot en leed van Rotterdam aan het begin van de oorlog. Een man met zijn armen in wanhoop naar de hemel gericht. Een groot gat in zijn  lichaam op de plek waar zijn hart behoort te zitten, net zoals Rotterdam haar hart kwijtraakte in de meidagen van 1940. Dit indrukwekkende beeld werd door kunstenaar Ossip Zadkine ontworpen en in 1953 door de Bijenkorf (anoniem) aan de stad geschonken om de herinnering aan het verschrikkelijke bombardement dat Rotterdam in 1940 trof levend te houden. Dit verhaal gaat over dat drama van 14 mei 1940, het bombardement van Rotterdam, dat uiteindelijk de aanleiding was voor de overgave van Nederland.

Een historische wandeling maken door de binnenstad van Rotterdam, dat is eigenlijk niet mogelijk zou je zo zeggen. Het centrum van Rotterdam staat nou eenmaal niet bekend om z’n historische gebouwen, maar om de moderne en gewaagde architectuur en de bijzondere skyline. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd het historisch centrum van Rotterdam vrijwel volledig verwoest, zoals in dit verhaal verteld zal worden. Het gevolg was dat er na de oorlog een compleet nieuwe binnenstad verrees, waar moderne architecten zich mochten uitleven en (of je het nu mooi vindt of niet) de stad een uniek aanzicht gaven. Toch vond ik op internet een historische WOII-stadswandeling in en rond het centrum van Rotterdam. Gewapend met E-reader met daarop de routebeschrijving en uitgebreide verhalen bij de verschillende locaties trok ik een middag lang door de Rotterdamse binnenstad. Langs plaatsen waar zich dramatische gebeurtenissen hebben afgespeeld. Het gaat te ver om hier uitgebreid te beschrijven wat ik allemaal gezien en gelezen heb tijdens de lange wandeling, maar al lopend en lezend kreeg ik een aardig beeld van wat er zich in mei 1940 in Rotterdam heeft afgespeeld. De wandeling bracht me zo even terug in de tijd, terug naar het begin van de Tweede Wereldoorlog.

In de nacht van 9 op 10 mei 1940 staken Duitse troepen de grens met ons land over. Een snelle opmars door Nederland, België en Luxemburg moest de Duitsers naar Frankrijk leiden. Rotterdam was een belangrijk militair doel van het Duitse leger. Logisch, gezien het belang van de Rotterdamse haven. Bovendien was het plan van de Duitsers om via Rotterdam door te stoten naar Den Haag, waar de Nederlandse regering en legerstaf zich bevonden. Hoewel de hele operatie in de regio onder leiding stond van generaal Kurt Student, was het Wehrmachtcommandant Rudolf Schmidt die de aanval op Rotterdam leidde. Namens Nederland was kolonel Pieter Willem Scharroo als commandant belast met de verdediging van Rotterdam. Hij had de beschikking over zo’n 7000 militairen, waaronder 200 geharde mariniers.
De operatie was een gecombineerde aanval van land-, lucht en marinetroepen. Op diverse strategische punten werden Duitse soldaten afgezet om de toegang tot Rotterdam te veroveren. Parachutisten landden bij de Moerdijkbruggen, de brug bij Dordrecht en het vliegveld Waalhaven. Watervliegtuigen landden op de Maas om de verschillende Maasbruggen te kunnen innemen. Over land rukte het XXVIe legerkorps op met hun tanks. Samen moesten ze Rotterdam innemen en wel graag binnen afzienbare tijd.

Waar het Duitse leger bij Rhenen op fel verzet stuitte en de opmars aanzienlijke vertraging opliep, daar ging de operatie bij Rotterdam in eerste instantie voorspoedig. De brug bij de Moerdijk werd ingenomen en vlot overgestoken. De Duitse tanks rolden vervolgens zonder opzienbarende tegenstand door naar Dordrecht, waar vervolgens zware gevechten. Via Moerdijk, Dordrecht, Barendrecht en Papendrecht trok het Duitse leger op richting Rotterdam.
Daar was de aanval al lang en breed ingezet. Duitse luchtlandingstroepen namen al op ochtend van de 10e mei na felle gevechten het vliegveld bij de Waalhaven en het zuiden van de stad in. Vanuit de Waalhaven rukten de Duitse parachutisten op naar het Noordereiland, het eiland midden in de Maas dat door de Willemsbrug met het centrum verbonden werd en overigens nog steeds wordt. Ze namen het eiland zonder problemen in. De bewoners van het Noordereiland, die nergens heen konden vluchtten, werd verboden om het eiland te verlaten. De Duitsers wilden hen namelijk als een soort levend schild gebruiken tegen mogelijke aanvallen van het Nederlandse leger. Voor de bewoners van het Noordereiland braken enkele benauwde en hongerige dagen aan. Uiteindelijk werden twee inwoners op 13 mei de Willemsbrug over gestuurd met het verzoek aan kolonel Scharroo om de gevechten te staken om de bevolking van het Noordereiland te sparen. Ze werden echter teruggestuurd zonder de kolonel ook maar gesproken te hebben. Een dag later mochten vrouwen, kinderen en bejaarden alsnog het eiland verlaten naar het zuiden van de stad.

Niet alleen de Waalhaven en het Noordereiland werden ingenomen. In de ochtend van 10 mei landden twaalf vliegbootjes op de Maas. De Duitse soldaten die hieruit kwamen hadden kleine rubberbootje bij zich en slaagden er zo in enkele strategische punten op de noordelijke oever (de Boompjeskade en Maaskade) in te nemen. De Duitse soldaten konden nu zonder veel problemen de noordelijke bruggenhoofden van de Willemsbrug innemen. Het Nederlandse leger had verzuimd om springstoffen aan te brengen op de Maasbruggen, om die op te kunnen blazen als de Duitsers naderden. Men was namelijk bang voor voortijdige ontploffingen. Met de bruggen nog in tact en zowel de noordelijke als zuidelijke bruggenhoofden in handen leek de weg naar het stadscentrum open te liggen, maar de Duitse troepen zouden hier op fel verzet stuiten. Vanaf de noordoever van de Maas werden de bezetters door de Nederlandse mariniers echter zwaar onder vuur genomen, waardoor de Willemsbrug onmogelijk over kon worden gestoken en de opmars stagneerde. De Duitse soldaten hadden weliswaar enkele strategische posities op de noordoever in handen, maar zaten hier klem tussen de oprukkende Nederlandse troepen. De mariniers wisten hen zelfs uit een ingenomen hotel te verdrijven.

In de nacht van 10 op 11 mei namen de Duitsers het grote passagiersschip ‘Statendam’ van de Holland-Amerikalijn in, dat lag aangemeerd aan de Wilhelminakade. De Duitsers installeerde een mitrailleurpost aan dek, om vanaf het water de verdedigers van de stad te kunnen bestoken. Beschietingen door het Nederlandse leger resulteerden in een voltreffer op het schip. De ‘Statendam’ vloog in brand en zou voor veel rookontwikkeling zorgen, die nog dagen bleef hangen.
Tussen 10 en 14 mei voerde de Duitse Luftwaffe verder zo’n 20 bombardementen uit op strategische gebouwen in Rotterdam, met (burger)slachtoffers als gevolg. Op de 11e werden de politiekazerne aan de Westersingel en het Franciscanerklooster gebombardeerd, omdat hier veel militairen waren ingekwartierd. Bij dit bombardement vielen 40 doden. Op 12 mei (het ‘Pinksterbombardement’) werden onder andere de treinstations van Rotterdam gebombardeerd. Enkele bommen kwamen per abuis terecht op Diergaarde Blijdorp, die toen nog vlakbij het centraal station Delftsche Poort te vinden was. Er kwamen dieren om bij het bombardement en ook wisten enkele dieren te ontsnappen. Het leger gaf opdracht om de gevaarlijke roofdieren af te maken, om te voorkomen dat die bij nieuwe bombardementen de stad onveilig zouden kunnen maken.

Met het zuidelijk deel van de stad én de belangrijke Masbruggen stevig in Duitse handen, vormden de noordelijke bruggenhoofden bij de Maas het middelpunt van felle gevechten tussen de bezetters en Nederlandse soldaten. Toen op 13 mei het bericht kwam dat er een pantserdivisie op weg was naar Rotterdam om via de bruggen een doorbraak te forceren, werd er een wanhopige tegenaanval gedaan. De Nederlanders zagen in dat ze de brug zelf onmogelijk konden heroveren en bedachten het plan om dan in ieder geval de bruggenhoofden terug te veroveren en de bruggen op te blazen. De mariniers die om 3 uur ’s nachts hun dappere aanval inzetten, hadden echter geen succes. De aanval was slecht voorbereid en een goede coördinatie van de aanval ontbrak. Net toen een groep Duitse soldaten die zich in een van de gebouwen aan de kade had verschanst zich wilde overgeven, trokken de mariniers zich terug. Met de tanks op komst leek het een onmogelijke klus te gaan worden om inname van de stad te voorkomen.

Maar het verzet van het Nederlandse leger bleef ongekend fel, niet alleen in Rotterdam overigens. Van de geplande snelle opmars door ons land was inmiddels geen sprake meer. Omdat er bij Rotterdam maar geen doorgang kwam voor de Duitse tanks, werd uiteindelijk de Luftwaffe te hulp geroepen. Göring steunde het plan om een eskadron van 90 Heinkel-bommenwerpers op weg te sturen naar Rotterdam, om daar met een kort bombardement het verzet te breken.
In de tussentijd werd in Rotterdam zelf onderhandeld tussen de Nederlandse en Duitse commandant. Schmidt bereidde een beslissend offensief op de stad voor, maar wilde het Nederlandse leger nog één kans geven om de stad ongeschonden aan hem uit te leveren. Daarvoor stuurde hij om 9:00 op een eenvoudig stuk papier (“een vodje papier” zou een betrokkene het genoemd hebben) een niet-ondertekende verklaring naar kolonel Scharroo, waarin stond dat de stad volledig verwoest zou worden als zij zich niet overgaf. Het is overigens maar de vraag of Schmidt gezien het geplande offensief op de hoogte was van de plannen van het opperbevel in Duitsland voor een zwaar bombardement op het stadshart van Rotterdam. Mogelijk ging Schmidt uit van slechts een ondersteunend tactisch bombardement op de verdedigende troepen aan de rivier.

De Nederlanders kregen in ieder geval tot 12:30 om te capituleren. Scharroo, die het “vodje papier” tussen 10:00 en 10:30 onder ogen kreeg, had hier weinig oren naar. Niet verwonderlijk aangezien ze er tot nu toe zo succesvol in waren geslaagd de Duitsers de toegang tot de stad te ontzeggen en er versterkingen in aantocht waren. Zijn strategie (goedgekeurd door opperbevelhebber generaal Winkelman in Den Haag) was dan ook: tijdrekken. Scharroo stuurde kapitein Jan Dam Backer met een antwoord naar een op dat moment leegstaande melksalon aan de Prins Hendrikkade op het Noordereiland. Hier ontmoette Backer om 12:15 de Duitse bevelhebber en gaf de boodschap van Scharroo door: het ultimatum kon niet in overweging worden genomen omdat het niet ondertekend was. “Alvorens een dergelijk voorstel in overweging te kunnen nemen, moet dit mij bereiken, voorzien van Uw militaire rang, Uw naam en Uw handtekening.”
De Rotterdamse burgemeester Oud, ook op de hoogte van het ultimatum, besloot de stad niet te ontruimen. Er was eenvoudigweg te weinig tijd en er waren te weinig vluchtroutes om de bewoners van de stad te evacueren. Als de straten volgepropt waren met burgers zou dat het aantal slachtoffers bij een bombardement alleen maar vergroten, zo meende hij.

Ondanks de afwijzing van het ultimatum, zag Schmidt blijkbaar perspectieven om capitulatie zonder verder bloedvergieten af te dwingen. Om 12:00 gaf hij het bevel om de aanval uit te stellen. Dat hield onder andere ook in dat ook het geplande bombardement voorlopig niet door mocht gaan. Schmidt schreef vervolgens een ditmaal wél ondertekend briefje naar de Nederlandse kolonel waarin het capitulatieverzoek werd herhaald en verschoof het ultimatum naar 16:20. De vliegtuigen waren echter al onderweg en radiocontact met het eskadron bleek niet meer mogelijk. Bij hen was het bericht dat de aanval voorlopig in de ijskast werd gezet dus niet doorgekomen. Toen Backer de melksalon om 13:20 verliet, hoorde hij de vliegtuigen al aankomen.
De Duitse commandant was onaangenaam verrast door de komst van de bommenwerpers, die hij na zijn telegram immers niet meer had verwacht. Hij moest er nu zelf ervoor zorgen dat het bombardement werd tegengehouden. Daarom vuurde hij rode lichtkogels af toen de vliegtuigen, gesplitst in twee eskadrons, de stad naderden. Dit lichtsignaal betekende ‘niet bombarderen’ (al zijn er ook historici die hard proberen te maken dat de lichtsignalen alleen bedoeld waren om de positie voor het bombardement aan te geven). Schmidt schijnt hierbij gezegd te hebben: “Um Gotteswill, das gibt ein Katastrophe!” Het zuidelijk eskadron zag het signaal bijtijds en keerde om zonder de bommen op Rotterdam te laten vallen. Om ontploffingsrisico’s bij landing te voorkomen, dropten de Heinkels hun bommen echter wel elders: bij tactische doelen in Hoeksche Waard, Strijen en Strijensas. Hier vielen enkele doden en gewonden.
Het oostelijk eskadron had de rode lichtkogels vermoedelijk niet gezien. De rookwolken die de brandende ‘Statendam’ uitbraakte (en de rook van branden elders in de stad) kunnen het zicht van de piloten ernstig gehinderd hebben. Hoe dan ook, zij vlogen door en wierpen hun bommen af boven het hart van Rotterdam. De eerste bommen vielen om 13:27. Dertien minuten later was het bombardement voorbij en was het hart van Rotterdam veranderd in een brandende puinhoop.

Het gevolg was desastreus. Het centrum en het gebied net ten noorden van de stadskern lagen volledig in puin. Ongeveer 260 hectare van de oude binnenstad werd verwoest door de bommen en de vernietigende branden die ontstonden. Meer dan 25.000 woningen werden verwoest en 11.000 andere gebouwen. Meer dan 80.000 Rotterdammers waren dakloos geworden. In totaal kwamen tegen de 900 inwoners van de stad om bij het bombardement. Uiteraard werd dit aantal in de Nederlandse propaganda na de overgave schromelijk overdreven, er werd zelfs gesproken van 30.000 slachtoffers.
Na het ontploffen van de bommen braken overal in het centrum grote branden uit, aangewakkerd door de harde wind. De brandweer stond machteloos. Het blussen van de branden werd bemoeilijkt doordat een hoofdleiding was getroffen, het brandslangenmagazijn was verwoest en omdat de binnentrekkende tanks de uitgerolde slangen vernielden. Vanuit de hele regio werden brandweerkorpsen ingezet om de branden onder controle te krijgen. Twee dagen later leek het vuur onder controle. Maar pas in augustus 1940 waren de laatste branden definitief geblust.
Sinds 2010 wordt de ‘brandgrens’ gemarkeerd door een serie lampjes in de bestrating bestaand uit vlammen, waarin het silhouet van gebouwen, een bommenwerper en het beeld van Zadkine zijn te herkennen. ’s Avonds worden de vlammetjes (rood) verlicht, maar dat heb ik zelf helaas niet kunnen zien. Als je op dit punt staat, dan zie je duidelijk het verschil in de bebouwing: de gebouwen links van de brandgrens zijn naoorlogs, terwijl de gebouwen aan de rechterzijde beduidend ouder zijn omdat ze aan de vlammen ontsnapt zijn.

Voor Scharroo volgde een zeer moeilijke beslissing. Contact met het opperbevel in Den Haag was niet meer mogelijk, dus de kolonel moest zelf een beslissing nemen met betrekking tot overgave. Het gruwelijke bombardement deed hem met tranen in de ogen besluiten om te capituleren. Kort voor het verstrijken van het tweede ultimatum (om 15:50) bood Scharroo dan ook op het Noordereiland de overgave van Rotterdam aan. Hiermee werd een tweede bombardement voorkomen, een nieuw eskadron was alweer onderweg naar de havenstad. In de loop van de avond trokken Duitse troepen de Willemsbrug over om de stad in te nemen.
Generaal Winkelman keurde de capitulatie van Rotterdam uiteindelijk goed, maar weigerde tot algehele overgave over te gaan. Hij wilde de strijd tegen de Duitsers voortzetten. Die dreigden echter om ook Utrecht met een bombardement te verwoesten. Dit gaf voor Winkelman de doorslag en met tegenzin gaf Nederland de strijd op. Alleen in Zeeland werd nog niet officieel gecapituleerd, want daar vonden nog altijd felle gevechten plaats tussen Franse en Duitse soldaten. Ook hier werd het verzet uiteindelijk gebroken door een bombardement van de Luftwaffe. Het historische stadscentrum van Middelburg raakte hierbij zwaar beschadigd. Niet alleen door de schade die de bommen aanbrachten, maar net als in Rotterdam vooral ook door de branden die waren ontstaan en die niet meer geblust konden worden. Op 27 mei was uiteindelijk heel Nederland bezet.

Terug naar Rotterdam. Toen de Duitsers bezit hadden genomen van de verwoeste stad, hadden ze het nodige puin te ruimen en de nodige problemen op te lossen. Veel belangrijke gebouwen liepen zware schade op of waren volledig verdwenen. Het Centraal Station, het Hoofdbureau van Politie en de oude Willemsbrug konden na herstelwerkzaamheden weer in gebruik worden genomen door de Duitsers. Diergaarde Blijdorp werd vervroegd verhuisd naar de huidige locatie die toen al in aanbouw was. Veel stadsgrachten (waaronder de Blaak en Schie) werden gedempt met het puin van de verwoeste gebouwen. Het stadhuis, het postkantoor en het Witte Huis in de Oude Haven (ooit het hoogste gebouw van Europa) behoorden tot de gebouwen die het bombardement hadden overleefd. Het stadhuisplein, dat een grote kale vlakte was geworden, zou in 1943 een bijzondere bestemming krijgen. Het werd (net als diverse parken) gebruikt als landbouwgrond om de voedseltekorten te kunnen bestrijden.

Behalve het opruimen van de rotzooi was er nog de vraag: wat te doen met die bijna 80.000 dakloze Rotterdammers? Een deel van hen vond onderkomen bij familieleden of vrienden. Of zelfs bij wildvreemden die hen een plekje op zolder of in de schuur wilden geven. Daarnaast gingen de Duitsers over tot verplichte inkwartiering: Rotterdamse huizenbezitters konden worden gedwongen om dakloze stadgenoten in hun huishouden op te nemen. Mede hiervoor werden drie gemeenten (IJsselmonde, Overschie en Hillegersberg) geannexeerd, waar vele daklozen zouden worden ondergebracht.
Het grootste probleem vormde de grote groep daklozen uit de achterbuurten van Rotterdam. Voor hen moest een andere oplossing komen, omdat ze volgens de bezetters te asociaal waren om door anderen te worden opgevangen. Op diverse plaatsen werden daarom in allerijl ‘nooddorpen’ gebouwd (met namen als het Drentse Dorp en het Gelderse Dorp). Met name in het Drentse Dorp aan de Wilhelminakade waren de leefomstandigheden droevig: hier waren de allerarmsten en meest asociale daklozen weggestopt in piepkleine, overbevolkte houten huisjes. Bij de bevrijding in 1945 schrokken de Canadese soldaten die dit nooddorp bereikten van de erbarmelijke toestand waarin de bewoners verkeerden.
Naast huisvesting hoefde de dakloze Rotterdammers overigens niet op veel extra hulp van de Duitsers te hopen, ze waren vooral op zichzelf aangewezen.

De heropbouw van het stadshart van Rotterdam had nog de nodige voeten in aarde. Al direct na het bombardement stelde generaal Winkelman een Rijkscommissaris voor de Wederopbouw aan, een zekere Johan Ringers. De Adviesdienst Stadsplan Rotterdam (ASRO) onder leiding van architect Willem Gerrit Witteveen werd belast met het ontwerpen van een plan voor de nieuwe binnenstad. Dat plan kwam er al snel en was er meteen op gericht om een aanzienlijke vooruitgang te brengen in de verkeersdoorstroming die voor de oorlog nogal problematisch was. Maar het plan was niet onomstreden, vooral omdat Witteveen koos voor traditionele in plaats van moderne architectuur (wat met name gewild was bij veel grote industriëlen die hun kantoorpanden kwijt waren geraakt). Door al het geruzie raakte Witteveen overspannen en Ringers werd door de Duitsers als gijzelaar geïnterneerd. De verantwoordelijkheid voor de heropbouw kwam nu in handen van industrieel Cees van der Leeuw. Die was, zoals veel andere industriëlen die bij het bombardement hun kantoren kwijtraakten, wél een liefhebber van moderne architectuur en zorgde ervoor dat onder leiding van stadsarchitect Cornelis van Traa de nieuwe binnenstad een eigentijdse aanblik zou krijgen. Het stratenplan dat Witteveen had getekend kon echter niet echt meer worden aangepast en zou de basis blijven vormen van de nieuwe indeling van het centrum. De historie was uit het centrum verdwenen.

Terwijl ik op de sierlijke Erasmusbrug sta en de harde wind tegen me aan beukt, bewonder ik de skyline van de nieuwe stad. Ik Kijk om me heen en zie al die historische plekken uit het verhaal: de bruggenhoofden bij het Noordereiland en de Maaskade, de Wilhelminakade waar ooit de brandende ‘Statendam’ voor hevige rookontwikkeling zorgde, de Prins Hendrikkade waar de Duitse commandant nog wanhopig probeerde het bombardement af te blazen… En natuurlijk de veelheid aan moderne, hoge gebouwen, zo typerend voor het nieuwe Rotterdam. Het slaande hart waar ooit een gat was…


Meer weten over het bombardement op Rotterdam? Kijk bijvoorbeeld op www.brandgrens.nl voor beelden van de verwoeste stad. Via deze site is ook een audiotour te downloaden voor een wandeling langs de brandgrens. De stadswandeling van Eddy le Couvreur op http://couvreur.home.xs4all.nl/ned/rdam/wandelframe.htm , die ik zelf heb gelopen, leidt langs diverse plaatsen in en rond het centrum van Rotterdam en vertelt vele verhalen over de Tweede Wereldoorlog in de stad. Op de website http://www.tweede-wereldoorlog.org/bombardement-op-rotterdam.html naast een duidelijk verhaal over het bombardement ook verschillende visies op de rol van Schmidt, Scharroo en Winkelman. 

maandag 16 juni 2014

Utrecht: Lodewijk Napoleon, de vergeten koning (1806-1810)



Quizvraag: wie was de eerste koning die regeerde over Nederland? Willem I uit het Huis Oranje-Nassau, zullen de meeste mensen antwoorden. Een logisch antwoord, maar historisch gezien valt er over te discussiëren of dit ook het goede antwoord is. Want vóór Willem I in 1813 Soeverein Vorst van het Soeverein Vorstendom der Verenigde Nederlanden werd, was er namelijk nog een andere koning die de baas was over ons land. Van die koning hebben echter maar weinigen gehoord. Zijn naam: Lodewijk Napoleon Bonaparte. Jawel, broer van de legendarische Franse keizer Napoleon Bonaparte. Hij was van 1806 tot 1810 koning van het koninkrijk Holland en kan dus best gezien worden als de eerste koning van Nederland. Dit is het verhaal van een vergeten koning.

Het is altijd geweldig om door de Utrechtse binnenstad te wandelen. Het is een klein paradijs voor geschiedenisliefhebbers. Vele uren per jaar ben ik daar te vinden, lopend langs de sfeervolle grachten, slenterend door de oude straten en langs de vele historische bouwwerken met hun verhalen. Een bezoekje brengend aan een van de vele grote en kleine musea die Utrecht rijk is. Natuurlijk altijd lunchen met een Broodje Mario dubbel belegd langs de Oudegracht. En even een bezoekje brengen aan mijn favoriete boekhandel (gelukkig weer open na een faillissement) en spellenzaak.
Ook breng ik enkele malen per jaar een bezoek aan het Utrechts Archief, om daar wat stamboomonderzoek te doen. Tegenwoordig zit het Archief in het gebouw van de oude rechtbank aan de Hamburgerstraat, maar vroeger maakte ik een flinke wandeling naar de Alexander Numankade. De route liep dan altijd door de Wittevrouwensingel, waar ik langs een opvallend gebouw liep dat je kon bereiken via een grote, hoge poort: de universiteitsbibliotheek. Leuk gebouw, maar verder niet heel erg interessant. Tot ik erachter kwam dat die bibliotheek eigenlijk het koninklijk paleis van Lodewijk Napoleon was geweest. Nu had ik natuurlijk wel eens over deze koning gelezen (vooral in de Van Nul tot Nu strips die ik als kind verslond), maar het fijne wist ik er niet vanaf. Tja, dan moet ik natuurlijk een keer naar binnenlopen om een kijkje te nemen…

Je kan het oude koninklijk paleis van drie kanten betreden. Allereerst via de andere universiteitsgebouwen aan de Drift. Via de ‘tuin’ (waar veel studenten heerlijk in het  zonnetje zitten) kan je de bibliotheek in. Ook is er een ingang via de Drift. En tenslotte de grote toegangspoort waar ik zo vaak langs ben gelopen, die zoals gezegd aan de Wittevrouwensingel ligt. Ik kies deze laatste ingang en loop via een pleintje (ook hier zitten overal studenten van het mooie weer te profiteren) naar de ingang. Als je op het plein staat zie je goed dat het paleis is samengesteld uit verschillende gebouwen, met verschillende kleuren en stijlen. Het hoofdgebouw zelf is vooral wit. Het wekt van buiten niet de indruk dat dit de plek is waar ooit een koning woonde. Misschien biedt de binnenkant een meer koninklijke aanblik. Maar nee, aan vrijwel niets is te zien dat dit ooit een gebouw van historische betekenis was. Van binnen is alles wit en modern. Het enige paleisachtige zijn de vele vleugels (waar je makkelijk kan verdwalen heb ik gemerkt), maar daar is alles mee gezegd. Slechts de naam van het restaurant herinnert nog aan de oude koning: "Lodewijk". Of toch niet. Want bij de uitgang naar de tuin tref ik een klein, oud schrijftafeltje aan. Je zou er zo voorbij lopen. "De schrijftafel van Lodewijk Napoleon", zo vermeld een bordje dat ze op de tafel hebben gezet. Toch nog iets bewaard gebleven dat aan onze eerste koning heeft toebehoord. In gedachte kruip ik achter Lodewijks schrijftafel en begin aan zijn verhaal.

Om het verhaal van Lodewijk Napoleon te vertellen, ontkom ik er niet aan om eerst het een en ander over zijn ‘grote’ broer Napoleon Bonaparte te schrijven. Zonder Napoleon zou niemand waarschijnlijk ooit van Lodewijk gehoord hebben en zou hij al helemaal geen koning van Holland zijn geworden.
We reizen terug naar de 18e eeuw. In de meeste Europese landen was de macht in handen van een koning (of keizer of tsaar). Die vorsten waren alleenheersers, zij hadden de touwtjes zo strak mogelijk in handen. Daarnaast waren er de landbezitters, de edelen. Zij waren in een doorlopende strijd gewikkeld om zoveel mogelijk macht en invloed te verkrijgen. Zowel vorsten als de overige edelen hielden ervan om in luxueuze omstandigheden te leven. Ze omringden zich met pracht en praal, lieten indrukwekkende verblijven bouwen (liefst meer dan één) en gaven zich over aan overdadige feesten en banketten. Het leven was goed, voor hen althans. Want dat luxe leventje ging ten koste van het gewone volk, dat door vorst en adel zo veel mogelijk uitgeknepen werd. Voor hen waren de levensomstandigheden armoedig en uitzicht op een beter perspectief was er eigenlijk niet. Men had maar zich maar te voegen naar de grillen van de grote heren. Inspraak was er immers niet.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de onvrede groeide onder de burgers en boeren in Europa. Zij wilden mee kunnen beslissen in het bestuur van hun land, vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Steeds meer mensen lieten openlijk hun onvrede blijken. Patriotten, zo noemden deze mensen zichzelf. En ze streden voor (een soort van) democratie. 

In Frankrijk kwam in 1789 al die onvrede tot een enorme uitbarsting. Onder de leus ‘liberté, égalité, fratiterné (vrijheid, gelijkheid, broederschap) kwam het volk in opstand tegen vorst en adel. Dat begon op 14 juli (nog altijd een nationale feestdag in Frankrijk) met de bestorming van de Bastille, een gevangenis in Parijs die tevens een wapenopslag was. Het was de dag waarop de Franse Revolutie begon. Koning Lodewijk XVI, die samen met zijn vrouw Marie-Antoinette in ongekende weelde leefde op hun slot in Versailles, werd van zijn troon gestoten. De door God gekozen koning werd gevangen gezet en uiteindelijk onthoofd onder de guillotine, een dodelijk speeltje van de revolutionairen. Vele andere edelen wachtte hetzelfde lot. Voortaan was iedereen in Frankrijk gelijk. Op papier althans. 
De revolutionairen waren het onderling echter niet eens over de wijze waarop het land bestuurd moest worden. Ze waren in verschillende kampen verdeeld, die onderling om de macht streden. Wat volgde was een bloedige burgeroorlog (de Terreur genoemd), waarin menig revolutionair onder de guillotine terecht kwam. Zelfs de man die het gebruik van de guillotine had ingevoerd (en die een van de eerste leiders van de Revolutie was) verloor zijn hoofd aan het vlijmscherpe mes...

De burgeroorlog duurde voort tot één man besloot orde op zaken te stellen en de macht te grijpen. Zijn naam: Napoleon Bonaparte. Napoleon was generaal in het Franse leger en populair onder het volk vanwege de vele overwinningen die hij behaalde. In 1799 deed hij een staatsgreep en riep zichzelf uit tot Eerste Consul, hoofd van de Franse regering. Met zijn komst kwam er een einde aan de bloedige burgeroorlog die het land zo verscheurd had. De beulen kregen aanzienlijk minder werk te doen. Napoleon bracht orde en relatieve rust. Het principe van égalité had hij echter niet helemaal onder knie: in 1804 riep hij zichzelf uit tot keizer van Frankrijk in een protserige en uitdagende kroningsplechtigheid. Voortaan stond Napoleon boven het Franse volk, dat juist zo fel had gestreden om van de dictatuur van de adel af te komen. Nu was weliswaar de adel niet langer de baas, nu was er een militaire dictatuur.

De Franse patriotten zagen het als hun heilige taak om het vuur van de Revolutie te verspreiden over Europa. Niet alleen Frankrijk, maar ook andere Europese vorstendommen moesten bevrijd worden van de tirannie van de adel. Daarom trokken de Franse legers vanaf 1791 de grenzen over: naar Italië, naar Spanje, naar Oostenrijk en Duitsland. Overal waar de Franse soldaten kwamen werden ze door een deel van de bevolking als helden ontvangen. Die zagen de komst van de Fransen als de mogelijkheid om onder het juk van hun overheersers uit te komen. Maar de Europese vorsten lieten de revolutionairen natuurlijk niet zomaar hun gang gaan en brachten hun legers in het veld. Het Franse leger was echter oppermachtig en wist grote delen van Europa onder haar heerschappij te brengen, vooral in de periode waarin Napoleon aan de macht was.
Ook de Republiek (de voorganger van ons koninkrijk) werd door een bezoekje van de Fransen vereerd. Nederland was op dat moment een unicum in Europa: een land zonder koning. Daarmee was de Republiek alles behalve een democratie: de macht was stevig in handen van een selecte groep regentenfamilies. Die hadden het in de steden voor het zeggen, verdeelden alle goede baantjes en leidden comfortabele levens. De Republiek werd bestuurd door een verzameling van vertegenwoordigers uit alle gewesten: de Staten-Generaal. Aan het hoofd van de Staten-Generaal én het leger stond de stadhouder, afkomstig uit de adellijke familie Van Oranje-Nassau. De Oranjes hadden tijdens de 80-jarige oorlog de leiding gehad over de opstand tegen de Spaanse bezetters en stonden zo aan de basis stonden van het ontstaan van de Republiek. In de tijd van de Franse Revolutie was de regerend stadhouder Willem V. Die had het in de jaren ’80 van de 18e eeuw flink aan de stok gekregen met de Nederlandse patriotten. Er was in die tijd een felle strijd gaande tussen patriotten en prinsgezinden, die uiteindelijk in 1787 beslist leek te worden toen de stadhouder hulp kreeg van zijn zwager, de koning van Pruisen. Toen die zijn troepen de Republiek in stuurde, gingen zo’n 40.000 patriotten op de vlucht naar Frankrijk. Maar ze kwamen terug. In 1793 marcheerde een leger van Fransen en Nederlandse patriotten het zuiden van de Republiek binnen. Het zou tot begin 1795 duren voor ze de rivieren over hadden gestoken, maar toen werd het land eindelijk bevrijd van de heersende elite. Willem V vluchtte naar Engeland, waar hij in ballingschap zou overlijden (1806).

Vervolgens werd de Republiek omgevormd tot de Bataafse Republiek. Het bestuur van de Bataafse Republiek ging druk aan de slag om een nieuwe grondwet te schrijven. Door de grote verschillen in opvattingen van de nieuwe Nationale Vergadering, kwam er van daadkrachtig bestuur echter niet veel terecht. In 1805 had Napoleon genoeg van de Bataafse Republiek, waar men maar tot in den treure bleef vergaderen zonder veel te bereiken. Hij stelde daarom de vooraanstaande staatsman Rutger-Jan Schimmelpenninck aan als raadpensionaris, een soort van president. Nu kwam er eindelijk schot in het bestuur van de Bataafse Republiek. Maar Napoleon was nog altijd niet tevreden. Hij wilde Nederland inzetten in de strijd tegen aartsvijand Engeland en nam daarom ingrijpende maatregelen: er moest een verbod op de handel tussen Holland en Engeland worden ingevoerd. Maar of de Hollanders daar aan mee zouden willen werken...? Napoleon had er een hard hoofd in.
In januari 1806 stelde Napoleon daarom Schimmelpenninck een ultimatum: óf de Bataafse Republiek werd een provincie van Frankrijk, óf het bestuur van de Republiek vroeg Napoleons lievelingsbroer Lodewijk Bonaparte om koning te worden van Holland. Door een familielid het bestuur in handen te geven wilde Napoleon zich van de trouw van de Bataafse Republiek verzekeren. Dit trucje haalde hij in diverse bezette gebieden uit. Het was een lastige keuze voor de bestuurders van de Republiek, want hadden ze niet juist in de grondwet vastgelegd dat erfelijke en monarchale functies niet langer mogelijk waren? Was dat niet waar de revolutie voor stond? Uit angst om de zelfstandigheid helemaal te verliezen, kozen ze echter uiteindelijk met tegenzin voor een koning. En zo kreeg Lodewijk in april 1806 de koningskroon aangeboden van een kleine groep volksvertegenwoordigers.

Wie was deze Lodewijk Napoleon? Lodewijk (eigenlijk Luigi, of op z’n Frans: Louis) was de jongste broer van Napoleon en ook diens favoriet. Toen Lodewijk nog een klein kereltje was overleed hun vader, waarna Napoleon de opvoeding van zijn broertje op zich nam. Er ontstond daardoor een nauwe band tussen de twee. Lodewijk volgde zijn oudere broer naar Frankrijk en kreeg van hem zowel militaire als diplomatieke posten toegewezen. Zo werd zijn leven behoorlijk bepaald door Napoleon. Die regelde ook een huwelijk voor Lodewijk met zijn stiefdochter Hortense de Beauharnais. Het zou nooit een gelukkig huwelijk worden, beide echtgenoten zouden elkaar het leven behoorlijk zuur maken. Hortense vertrok zelfs na een aantal jaren terug naar Parijs. In 1809 verzocht Lodewijk om zich te laten scheiden van zijn vrouw. Napoleon gaf echter geen toestemming.
Op meer fronten was Lodewijk niet heel erg gelukkig. Hij had namelijk geen al te sterke gezondheid. Op 19-jarige leeftijd had hij een geslachtsziekte opgelopen, waar hij zijn hele leven kwalen aan overhield. Ook kreeg Lodewijk al op jonge leeftijd reumatische klachten. Een verblijf in het koude, vochtige Holland was dan ook niet echt iets waar de kersverse koning heel erg naar uitkeek.

Hoewel in dit verhaal het paleis in Utrecht centraal staat, was dat absoluut niet het enige paleis van koning Lodewijk. Wat de keuze van zijn woonplaats betreft was Lodewijk nogal grillig. In eerste instantie betrok hij Huis ten Bosch, het paleis van de Oranje-stadhouders in Den Haag. De hofstad was in die tijd weliswaar geen hoofdstad (de Republiek kende geen hoofdstad), maar wel de plek van waaruit de Republiek werd bestuurd. Hier woonden alle voorname edelen, regenten en ambassadeurs. In 1806 verleende Lodewijk Den Haag daarom het stadsrecht, want een koning kon natuurlijk niet in een dorp wonen. Maar Huis ten Bosch beviel hem niet. Eén van de redenen die Lodewijk gaf was dat het in zo’n moerassig gebied lag, waardoor zijn reuma verergerde. Amsterdam dan maar? Amsterdam was de machtigste stad van het land, maar ook de minst Fransgezinde. Bovendien zou bij een Engelse invasie Amsterdam waarschijnlijk een belangrijk doel zijn én ook hier was het klimaat te onaangenaam. Tot veler verrassing koos Lodewijk daarom in 1807 Utrecht als voorlopige standplaats uit. Een geschikt paleis stond hier niet, dus werd een aantal gebouwen aan de Drift en Wittevrouwenstraat omgebouwd tot een geschikte woning voor de koning en koningin. De verbouwing was overigens nog lang niet klaar toen Lodewijk erin trok en zelfs niet toen hij het paleis in 1808 weer verliet. De verbouwing kostte echter wel handenvol geld. Hoewel Lodewijk naar het midden van het land verhuisde, bleef zijn regering in Den Haag. Communicatie verliep via trekschuiten: door paarden voortgetrokken vaartuigen die gebruik maakten van de vele waterverbindingen in ons land. De koning was heel tevreden over dit systeem. Lang bleef Lodewijk echter niet wonen in het paleis-onder-constructie. Ook dit paleis kon hem niet namelijk bekoren en hij besloot dan toch maar van Amsterdam zijn hoofdstad te maken. In 1808 nam hij daar zijn intrek in het oude stadhuis, het Paleis op de Dam. Het zal inmiddels geen verrassing meer zijn: ook hier kon Lodewijk zijn draai niet vinden. De koningin vond het maar niets in het kille stadhuis en de koning kreeg al snel genoeg van Amsterdam. De stedelijke regenten waren toch een heel ander slag mensen dan de kosmopolitische Hagenaars. Desondanks bleef Amsterdam de koninklijke woonplaats, maar Lodewijk bracht in de praktijk meer tijd door op zijn buitenverblijven. En dat waren er nogal wat: paleis Soestdijk, paleis Het Loo bij Apeldoorn, landhuis Het Paviljoen bij Haarlem, landgoed Oud-Amelisweerd bij Utrecht. Uiteraard moesten al die paleizen en landgoederen wel een koningswaardige inrichting hebben. Kortom: het geldverslindende hofleven waar de patriotten ooit tegen geageerd hadden was gewoon weer helemaal terug. En misschien nog wel erger. Leve de revolutie.

Maar nu hebben we het alleen nog gehad over Lodewijks verblijfplaats. Hoe verging het Lodewijk eigenlijk als koning van ons land? In eerste instantie wilde Lodewijk helemaal niet naar Nederland afreizen. Het vochtige klimaat hier was niet bevorderlijk voor zijn reuma. Bovendien vond Lodewijk het maar niets dat hij als ‘soeverein vorst’ verantwoording af zou moeten leggen aan Napoleon en alle orders uit Frankrijk klakkeloos op zou moeten volgen. Als hij dan koning was, dan wilde hij ook écht de baas zijn. Lodewijk wilde dus het liefst het koningschap weigeren, maar Napoleon accepteerde geen nee van zijn broertje. En zo werd Lodewijk Napoleon op 5 juni 1806 in Parijs uitgeroepen tot koning en later die maand in Den Haag ingehaald als koning van Holland. Een vorstelijk onthaal was dat niet: in de stromende regen stond slechts een klein groepje mensen met vlaggetjes te zwaaien. Ze waren bovendien betaald om dat te doen. Een kroningsplechtigheid zou er ook nooit komen, dit werd om onduidelijke redenen door Napoleon steeds uitgesteld.
Wat opviel, was dat er nauwelijks verzet kwam tegen de nieuwe koning. Er was toch wel het nodige protest verwacht. Aan de ene kant van de prinsgezinden, de aanhangers van de voormalig stadhouders (die ook als een soort koningen functioneerden). En aan de andere kant van de patriotten, die juist tegenstander waren van een erfelijk staatshoofd. Dat verzet uitbleef wil niet zeggen dat er heel veel enthousiasme was onder het volk, maar de stap van een stadhouder naar een koning leek niet zo heel groot. Een stabiel bestuur van het land leek voor de meeste mensen belangrijker dan wie er aan het hoofd stond.

Eenmaal in ons land nam Lodewijk zijn taak als koning van Holland zeer serieus. Hij trachtte echt in het belang van Holland te regeren en kwam daarmee regelmatig in conflict met zijn broer. Hij wilde een koning zijn van en voor het Nederlandse volk. “Bij onze komst op den troon zal onze dierbaarste zorg zijn voor de belangen van ons Volk te waken,” zo liet Lodewijk het volk weten. Snel na aankomst begon de koning met het leren van de Nederlandse taal. Het spreken hiervan ging hem nooit zo goed af, hij werd achter zijn rug om regelmatig bespot om zijn taalfouten en accent. Legendarisch is de zin waarmee hij zich presenteerde in Amsterdam: “Iek ben konijn van Olland”. De Hollandse koning vond het van belang om de eigenheid van ons land te behouden. Tot veler verbazing verplichtte hij bestuursleden om in Nederlands te spreken bij officiële, terwijl zij juist gewend waren om in het Frans te converseren (dat was in de Republiek de taal van de vooraanstaande burgers). Voordeel van deze maatregel was dat het voor Franse spionnen lastig te volgen was wat er werd besproken. Zijn Franse hofhouding werd de laan uit gestuurd en moest plaats maken voor een Hollandse hofhouding.
Ook probeerde hij de eenheid van het land op allerlei manieren te benadrukken en stimuleren. Zo kwam er één munteenheid voor heel het land, de (zilveren) gulden die weer verdeeld was in 100 centen. Bijkomend voordeel van die nieuwe munt was, dat het volk zich een beeld kon vormen van hun koning, dankzij de afbeelding die erop werd geslagen. In 1809 werd ook het metriek stelsel algemeen ingevoerd in Nederland. Dit was overigens ook op bevel van Napoleon, die in alle veroverde gebieden één uniform systeem van maten en gewichten wilde gebruiken. Daarmee kwam er een einde aan alle verwarring en problemen die werden veroorzaakt door de soms grote lokale verschillen tussen (zo kon de lengte van een voet van plaats tot plaats verschillen en was het heel lastig handelen met al die verschillende wisselkoersen).
Ook het bestuur werd gecentraliseerd. Tot dan toe gingen de verschillende gewesten en de grote steden vaak hun eigen gang. Lodewijk zat dus zeker niet stil in zijn korte regeringsperiode.

Lodewijk Napoleon wist de sympathie van het volk te winnen. Belangrijke oorzaak was, dat hij veel betrokkenheid toonde bij wat er in het land gebeurde. Hij reisde rond door heel zijn koninkrijk en ondernam actie daar waar hij armoede of leed tegen kwam. Hij ontpopte zich tot een ware weldoener. De koning bezocht streken waar besmettelijke ziektes heersten, gebieden die getroffen waren door overstromingen (in 1809) en de ravage die een ontploft kruitschip in de binnenstad van Leiden aanrichtte (in 1807). En overal zorgde hij voor extra financiële middelen die nodig waren om de problemen op te lossen. En dat niet alleen: de koning gaf zelf vaak leiding aan de reddingswerkzaamheden en stak ook de handen uit de mouwen. Zo hielp hij zelf de dijken in de overstroomde Betuwe met zandzakken te verstevigen en verpleegde hij gewonden in Leiden. ‘Lodewijk de Goede’, zo luidde een van de bijnamen die het volk hem had gegeven na zijn optreden in Leiden. Of zoals een oud mannetje in Edam de vorst toevertrouwde: “Sire, sinds Leiden zijn we vergeten dat u een vreemdeling bent.
Ook gaf Lodewijk alle katholieken en joden, die in de Republiek op allerlei wijzen gediscrimineerd werden, meer rechten. Katholieke parochies kregen hun kerken weer terug. Joden konden voortaan bestuursfuncties op zich nemen.
Als cultuurliefhebber opende hij vele nu nog bestaande gebouwen en instanties, zoals het Rijksmuseum, de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief.

De persoon die uiteindelijk een lang en geslaagd koningschap van Lodewijk in de weg stond, was diens grote broer Napoleon. Die was helemaal niet zo gelukkig met het optreden van de Hollandse koning. Hij verweet Lodewijk dat die de belangen van Frankrijk niet genoeg in het oog hield. Dat verwijt was, als je vanuit Napoleons standpunt kijkt, ook wel terecht. Steeds vaker ging Lodewijk namelijk in tegen de wensen van de keizer.
De belangrijkste reden waarom Napoleon zijn broer op de Hollandse troon had gezet, was om ervoor te zorgen dat het Continentaal Stelsel zou worden nageleefd. Dit hield in dat alle handel met de Engelsen (Frankrijks belangrijkste vijand) volstrekt verboden was. In de tijd van de Republiek waren de Engelsen echter belangrijke handelspartners en dat wilden de Hollanders natuurlijk niet zo maar opgeven. Napoleon liet de havens blokkeren, maar koning Lodewijk liet smokkelarij oogluikend toe zodat de Nederlandse handel niet al te zeer zou lijden onder het Continentaal Stelsel.
Een ander belangrijk conflict ging over de dienstplicht. Lodewijk weigerde deze namelijk in te voeren. En dat terwijl Napoleon vele soldaten eiste van Holland om mee te vechten in zijn oorlogen. De soldaten die uiteindelijk werden gestuurd waren ‘vrijwilligers’, meestal werkelozen, armoedzaaiers en wezen. Maar de meeste Hollanders waren niet erg vechtlustig.
Daarnaast gaf Lodewijk de keizer nog veel meer redenen om ontevreden te zijn. De enorme herstelbetalingen die Napoleon van Holland eiste als dank voor de ‘bevrijding’ was nauwelijks op te brengen en Lodewijk weigerde dan ook structureel om deze schuld af te lossen.
Lodewijk ergerde de keizer door in Holland een nieuw burgerlijk wetboek en een nieuw strafrecht in te voeren. Weliswaar voor een deel gebaseerd op de Franse Code Civil en Code Penal, maar met veel wetgeving dat was overgenomen uit het Hollandse recht. Napoleon beschimpte de Hollandse koning voor de mildheid van het Hollandse strafrecht. De doodstraf werd dan wel niet afgeschaft, maar zou voortaan alleen door middel van ophanging of onthoofding worden uitgevoerd. Dat klinkt niet erg mild, maar destijds waren brandstapel, radbraken, verdrinking en vierendeling heel normale manieren om geëxecuteerd te worden. Een hele verbetering dus. Ook foltering werd afgeschaft.

Uiteindelijk werd de positie van Lodewijk onhoudbaar. Hij werd volgens de keizer ‘te Hollands’. Napoleon probeerde Lodewijk eerst met zachte hand het koninkrijk Holland uit te krijgen. Hij bood hem in 1808 aan om koning van Spanje te worden. Maar Lodewijk had geen enkele behoefte om zijn koninkrijk in de steek te laten. “Welk recht zou ik hebben om de eed van trouw van een ander volk te vragen als ik niet trouw blijf aan de eed die ik aan Holland deed toen ik de troon besteeg?” Ook de troon van Napels weigerde hij. En de dreiging van Napoleon om het hele zuidelijk deel van het land onder de rivieren bij Frankrijk te voegen, werd door Lodewijk weerstaan.
Maar een jaar later ging het toch mis. In augustus 1809 vielen de Engelsen het door de Fransen bezette Walcheren aan. Hoewel de invasie uiteindelijk mislukte, was Napoleon zeer geschrokken. Lodewijk werd naar Parijs gehaald en dit keer was er geen ontkomen aan:
Napoleon nam hem alle gebieden onder de rivieren af en voegde die toe als provincie aan Frankrijk. Franse soldaten betraden het zuiden van het land om de annexatie kracht bij te zetten. In 1810 keerde de koning nog wel even terug naar Holland, maar toen Franse troepen richting Amsterdam marcheerden was het spel uit. Op 1 juli trad hij af en vluchtte naar het buitenland. En daarmee kwam er een eind aan de heerschappij van de eerste echte koning van ons land.
Het koninkrijk Holland werd opgeheven en als provincie toegevoegd aan het Franse keizerrijk. Napoleon zelf nam de touwtjes in handen, wat onder de Nederlandse bevolking niet bijzonder werd gewaardeerd. Maar na de mislukte veldtocht naar Rusland en de Franse nederlaag in de Drievolkerenslag bij Leipzig was Napoleon verbannen naar Elba en kwam er een eind aan de Franse tijd in Nederland. In september 1813 landde Willem Frederik van Oranje-Nassau, zoon van de laatste stadhouder, in Scheveningen en werd uitgeroepen tot soeverein vorst. Niet veel later (in 1814) werd het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden gesticht met Willem I als koning. De eerste Nederlandse koning wiens naam iedereen weet.

Maar hoe liep het af met Lodewijk Napoleon? Die gaf al zijn Hollandse en Franse bezittingen aan zijn vrouw en ging vrijwillig in ballingschap, onder de naam ’graaf van Saint-Lieu’. Na een aantal halfzachte pogingen om zijn verloren koninkrijk weer terug te krijgen, gaf hij de moed uiteindelijk op. Hij zou de rest van zijn leven in Italië doorbrengen. Daar wachtte hij geduldig tot zijn vrouw Hortense (die in Parijs was gebleven) in 1837 overleed, huwde een jaar later op 60-jarige leeftijd met een beeldschone 16-jarige Italiaanse markiezin en overleed uiteindelijk 7 jaar later.
En Nederland? Nederland was hij nooit vergeten. Slechts één keer zou hij nog terugkeren naar het land waarvan hij ooit "konijn" was geweest. Nadat het Koninkrijk der Nederlanden in 1814 was gesticht, bracht hij nog een bezoekje aan ons land. De voormalige koning was bijzonder ontroerd toen hij door de Nederlanders luid werd toegejuicht. Voor even voelde hij zich weer Lodewijk de Goede. Maar zijn korte hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenis was voorgoed afgesloten. Het paleis op de Wittevrouwenstraat en Drift zag hij nooit meer terug. Maar daar leeft de herinnering aan hem nog altijd voort. In de vorm van een klein schrijftafeltje althans...

Meer weten over Lodewijk Napoleon? Lees dan het boekje "Lodewijk Napoleon" dat geschreven is door P.J. Rietbergen.